Inleiding en overzicht

“In einer guten Welt unter guten Menschen herrscht natürlich nur Friede, Sicherheit und Harmonie Aller mit Allen; die Priester und Theologen sind hier ebenso überflüssig wie die Politiker und Staatmänner.”[1]

 Res mixtae was de naam van een groep Vlaamse en Nederlandse filosofen die in het tijdvak 1995-2008 een reeks studiedagen belegde over thema’s gelegen op het raakvlak van wijsbegeerte, politiek en religie. Veel van mijn materiaal uit dit onderzoek is verzameld gedurende die periode, of komt voort uit de onderwerpen die tijdens die studiedagen werden besproken. Het wijsgerige vraagstuk van de betrekking tussen politiek en religie gaat veel dieper dan wat doorgaans het probleem van ‘kerk en staat’ wordt genoemd. Men is over ‘politiek’ en ‘religie’ gaan spreken, maar altijd tegen de achtergrond van hun verstrengeling (of wellicht zelfs ‘oorspronkelijke’ samenhang). En wellicht verdwijnen beide van het toneel, wanneer de ene of de andere uitdooft – zie het motto. Of dat het geval zal zijn is overigens nog maar de vraag. Eerder dan van ‘secularisatie’ zou ik willen spreken van gedaanteveranderingen van politiek en religie in de geschiedenis van de mensheid, die zelfs kunnen voortduren wanneer beide in de ons bekende gestalten van de wereld zijn verdwenen. Wijsbegeerte staat voor het vrije denken dat zich niet wil binden aan ‘de waan van de dag’ en niet noodzakelijk ‘bij de tijd’ is. De tijdloze vraag zou kunnen zijn: kan politiek bestaan zonder transcendente verwijzing en kan religie bestaan zonder wereldlijke verschijningsvormen? Of nog beter zou de onderzoeksvraag kunnen luiden: welke vragen gaan er schuil achter de telkens in wisselende gestalten opduikende problematische betrekking tussen politiek en religie?

De praktijk van het onderscheiden en vermengen

De naam Res Mixtae zelf verwijst naar een belangrijk begrip in de studie van Ernst Kantorowicz over de idee van ‘de twee lichamen van de koning’ in de middeleeuwse en vroegmoderne ‘politieke theologie’.[2] De koning heeft een natuurlijk en een politiek (of sacraal of mystiek) lichaam, onderscheiden en tegelijk verenigd in één persoon. Wanneer de koning sterft, leeft de Koning door, en het koningschap zal door een opvolger opnieuw worden belichaamd – zo is de gedachte. Het tijdelijke en het eeuwige, het natuurlijke en het goddelijke, het persoonlijke en het institutionele, zijn onderscheiden sferen maar komen ook weer samen in één verschijningsvorm. Hier klinkt een echo van de leer dat Christus zowel God als mens was, en van de presentia realis van Christus’ lichaam in het brood dat in de kerkdienst gezamenlijk genomen en gegeten wordt. Ik wil hier vooral schrijven over het paradoxale karakter van deze dubbelwezens die ook in onze moderne wereld in wellicht iets minder geheimzinnige gestalten voorkomen. Men denke bijvoorbeeld aan de ministeriële verantwoordelijkheid. De rijke wereld van de res mixtae (en ook de personae mixtae) zal ik nog uitvoeriger behandelen.
Het begrip van de res mixtae zelf is raadselachtig en boeiend, omdat het verwijst naar de onbestendigheid van onderscheidingen. Zaken die onderscheiden zijn, raken toch met elkaar vermengd, verward of vervlochten. Het gaat niet altijd om verschillende kleuren die gemengd aan andere kleur opleveren, maar ook om onderscheidingen die zaken juist strikt uit elkaar houden, ze als volstrekt onverenigbaar beschouwen, en niettemin eisen dat er een verbinding of bemiddeling bestaat. En omgekeerd: wat een eenheid vormt kan uiteenvallen of door een scherpe blik in stukken worden gehakt. Hemel en aarde: zijn ze door God geschapen, of uit elkaar gehaald (maar: wat was er daarvoor?). De afwisseling van onderscheiden, ononderscheiden, of minder scherp onderscheiden zijn, is een denkbeweging die mij in dit onderzoek zal bezighouden.[3] De keuze voor res mixtae als naam van dit onderzoeksproject sluit geenszins uit dat het ook en wellicht vooral over onderscheidingen zal gaan, in het bijzonder wanneer in de maatschappelijke werkelijkheid onderscheidingen in vele gedaanten en met meer of minder kracht optreden

Het theologisch-politieke traktaat van Spinoza

Uitgangspunt van dit onderzoek is evenwel een breder thema: de verhouding tussen filosofie, godsdienst en politiek, dat wil zeggen: de wijze waarop ze onderscheiden en met elkaar verweven zijn. Op de titelpagina van Spinoza’s Tractatus Theologico-Politicus, anoniem en clandestien verschenen in 1670 bij een Amsterdamse drukkerij (die graag onbekend bleef), lezen we dat het gaat om

een aantal uiteenzettingen, waarin wordt aangetoond dat men de vrijheid van filosoferen (Libertas Philosophandi) niet alleen kan toestaan met behoud van de vroomheid (Pietas) en van de vrede in de staat (Reipublicae Pax), maar dat men haar niet kan opheffen zonder tevens de vrede in de staat en zelfs de vroomheid op te heffen.[4]

Spinoza onderscheidt hier drie verschijningsvormen van het maatschappelijk leven, of zo men wil drie maatschappelijke domeinen: de wetenschap (of algemener: het vrije of onafhankelijke denken), de godsdienst en de staat, die in zijn ogen naast elkaar kunnen bestaan, en zelfs niet zonder elkaar kunnen voortbestaan. Er is dus onderscheid, maar ook samenhang. Het innig verband benadrukt Spinoza nog eens door uit de eerste brief van Johannes de volgende tekst aan te halen: “Hieraan onderkennen wij dat wij in God blijven en God in ons, dat hij ons van zijn geest gegeven heeft.” Dit geeft ogenschijnlijk weinig blijk van de spanning die schuilgaat achter en onder deze verhandelingen, te weten de mogelijkheid van de opheffing van de vrijheid van denken, die alleen godsdienst en staat als legitieme domeinen zouden overlaten. Dat Spinoza een plaats inneemt in een strijd die gaande is in het Holland van de tweede helft van de zeventiende eeuw, en dus partij is, geeft aan de geopperde samenhang tussen de domeinen en het in de aanhaling opgevoerde ‘wij’ een lading mee die alle goede bedoelingen doorbreekt. Wat mij in dit onderzoek zal bezighouden is deze onenigheid in de maatschappij over de maatschappij die zich voordoet als ogenschijnlijk onpartijdige beschrijving van de maatschappij – in dit geval vooral met deze uiteenzettingen van Spinoza als pièce de résistance.
Spinoza is er veel aan gelegen om de onderscheiden domeinen (of hoe men wetenschap, godsdienst en staat ook wil noemen) in hun hok te krijgen en te houden. In hoofdstuk 15 van zijn verhandeling pleit hij voor een scheiding van theologie en wijsbegeerte, achtereenvolgens omschreven als de oefenschool van de gehoorzaamheid en de geduldige zoektocht naar de waarheid; in hoofdstuk 19 bepleit hij een onderschikking van de godsdienst aan de overheid, zij het beperkt tot de publieke aspecten van de godsdienst. Wanneer men om te beginnen bedenkt dat het onderscheid tussen theologie en wijsbegeerte door een wijsgeer wordt gemaakt en uitgewerkt, en niet door een theoloog of een buitenstaander, en wanneer men zich afvraagt wat er met de Pietas (over de vertaling met ‘vroomheid’ zal ik nog te spreken komen) gebeurt zodra de overheid zich gaat bemoeien met godsdienstzaken, dan kan men vermoeden dat hier het een en ander uitgelegd moet worden. Spinoza legt uiteraard het nodige uit, maar blijkt maar al te partijdig. Zijn uitleg vertoont de nodige haperingen. Dit is geen beschuldiging of verdachtmaking. Ik wil juist laten zien dat deze onevenwichtigheid onvermijdelijk is en tot de aard van de zaak behoort.
Luigi Pirandello schrijft ergens in Iemand, niemand en honderduizend dat wanneer in een kamer drie mensen bijeen zijn er eigenlijk negen personen zijn: de drie mensen zelf, en het beeld dat ieder van de andere twee heeft. (En een ‘tiende persoon’, de waarnemer – enzovoort.) Deze verbeelding van onenigheid, het niet één zijn van een samenleving, het onderscheiden zijn van een samenleving, is de leidraad voor mijn onderzoek. Onderscheidingen gemaakt in een maatschappelijk opzicht betekenen ook meteen onderscheiden (en mogelijk tegenstrijdige) gezichtspunten. Onderscheidt men theologie en filosofie, dan zou de uitkomst moeten zijn een zelfbeschrijving van de theologie, een zelfbeschrijving van de filosofie, een theologische beschrijving van de filosofie, een filosofische beschrijving van de theologie – en dus ook (minstens) twee beschrijvingen van het onderscheid tussen beide. Bij Spinoza ontbreekt het een en ander. En wanneer we een derde personage opvoeren, de staat (de publieke zaak), komen we inderdaad tot negen beschrijvingen – in het meest eenvoudige geval dat elk van de domeinen met één stem spreekt.

Onderscheidingen van (maatschappelijke) macht

Een onderscheiding lijkt een eenvoudig zaak, maar blijkt het bij nader onderzoek allerminst te zijn. Het eerste deel van dit onderzoek gaat over de (politieke) wijsbegeerte van Spinoza – en wel voor zover hij met zijn denken een verschuiving te weeg brengt in de Europese geest en de onderscheidingen die daarin maatgevend zijn. Het tweede deel zal gaan over het onderscheiden zelf, in het bijzonder in een maatschappelijk opzicht. Onderscheidingen zijn allereerst verrichtingen van onze geest, bewegingen in ons denken, taaldaden waarmee wij de wereld beschrijven. Ze zijn vervolgens onderdeel van menselijk verkeer, de uitwisseling van boodschappen, grondslag van maatschappelijke betrekkingen en ordeningen. Ze zijn als uitkomst daarvan ten slotte ook instellingen die het menselijke verkeer inkaderen, en tegelijk inzet kunnen zijn van onenigheid of zelfs politieke strijd. In dit onderzoek verschijnen daarom naast Spinoza ook andere denkers die zich in het bijzonder met het verschijnsel van het onderscheiden hebben beziggehouden. Ik noem de belangrijkste. Spencer-Brown maakte het onderscheid tot onderwerp van een logische bespiegeling, Luhmann maakt deze bespiegeling vruchtbaar voor de beschrijving van maatschappij, en Schmitt ten slotte vraagt aandacht voor de mogelijkheid van intensivering van een onderscheid tot een onderscheid tussen vriend en vijand. Maatschappelijke onderscheidingen brengen derhalve ook een nieuw onderwerp voor ons onderzoek binnen: macht. En daarmee zijn we voor een deel weer terug bij Spinoza, maar dan gezien in het licht van een lange geschiedenis die nog steeds voortduurt: de problematiek van geestelijke en wereldlijke macht.
Het derde deel gaat dan over macht waarbij twee onderscheidingen leidend zijn: dat tussen menselijke vermogens en menselijke instellingen enerzijds, en dat tussen geestelijke en wereldlijke vermogens en instellingen. Het eerste onderscheid sluit aan bij een onderscheiden gebruik van de Latijnse termen potentia (verbonden met vis, virtus) en potestas (verbonden met auctoritas, dominium, imperium en dergelijke), tussen wat mensen vermogen als natuurlijke en vervolgens min of meer beschaafde wezens en wat mensen aan maatschappelijke instellingen stichten die zorgen voor een goed beheer van publieke zaken. Deze onderscheiding wijst tegelijk op res mixtae, bijvoorbeeld in het geval van de stelling dat potestas (bijvoorbeeld de macht van de overheid) wordt bepaald door potentia (bijvoorbeeld wat een menigte mensen vermag te bewerken). Het tweede onderscheid is sterk afhankelijk van voorstellingen die het geestelijke en het wereldlijke onderscheiden, in het bijzonder wanneer het eerste naar een goddelijke sfeer verwijst en het tweede naar het (tijdelijke) aardse bestaan. Spinoza’s driedeling, die ons uitgangspunt is, verwijst naar een lange geschiedenis – en wijst vooruit op een geschiedenis die voor ons waarneembaar is geworden. Het middeleeuwse onderscheid tussen sacerdotium (potestas spiritualis), regnum (potestas in temporalibus) en studium beantwoordt aan de drie bronnen van de maatgevende orde waaraan mensen gebonden zijn: de goddelijke wetten, de menselijke wetten en de natuurwetten (ontdekt door de menselijke rede), dat alles verwijzend naar de eeuwige wetten – zoals de Heilige Thomas van Aquino leerde. We zien de driedeling ook in de klassieke Grieks-Romeinse wereld terug als een onderscheid tussen mythische, politieke en natuurlijke theologie (de godsleer van het volk, van de wetgevers of staatslieden en van de wijsgeren). En we kennen ook als bronnen van de Europese cultuur de drie steden Jeruzalem (godsdienst), Athene (wijsbegeerte) en Rome (politieke orde). De driedeling is verwant maar niet helemaal gelijk aan het onderscheid tussen drie standen zoals Georges Duby heeft beschreven: de geestelijke stand (oratores), de adel (pugnatores) en de werkende stand (laboratores).

Noten

[1] Carl Schmitt, Der Begriff des Politischen. Synoptische Darstellung der Texte [Im Auftrag der Carl-Schmitt-Gesellschaft herausgegeben von Marco Walter], Duncker & Humblot, Berlin 2018, blz.198; Het begrip politiek, Boom Klassiek/Parrèsia, Amsterdam 2019 (in de vertaling van George Kwaad), blzn.75-76: “In een goede wereld onder goede mensen heersen natuurlijk enkel vrede, veiligheid en harmonie van allen met allen; priesters en theologen zijn hier even overbodig als politici en staatslieden.”

[2] Ernst Kantorowicz, The King’s Two Bodies. A Study in Medieval Political Theology, Princeton University Press, Princeton (NJ) 1957.

[3] Voor een uitvoerige analyse van de nuances van onderscheidingen: Katrin Wille, Die Praxis des Unterscheidens. Historische und systematische Perspektiven, Karl Alber, Freiburg/München 2018.

[4] Benedictus de Spinoza, Theologisch-politiek traktaat (in de vertaling van Fokke Akkerman), Wereldbibliotheek, Amsterdam 1997, blzn.30-31: “Tractatus Theologico-Politicus Continens Dissertationes aliquot, Quibus ostenditur Libertatem Philosophandi non tantum salva Pietate, & Reipublicae Pace posse concedi: sed eandem niso cum Pace Reipublicae, ipsaque Pietate tolli non posse”.