Dit onderzoek gaat over bepaalde onderscheidingen: allereerst het onderscheid tussen filosofie, godsdienst en politiek (het onderwerp van de Tractatus theologico-politicus), en meer in het algemeen over het onderscheid tussen geestelijke en wereldlijke macht, hemel en aarde, God en Natuur, kerk en staat, godsdienst en politiek. De titel van dit onderzoek verwijst naar de vermenging van wat onderscheiden is: res mixtae. Een nadere beschouwing over onderscheidingen is daarom nodig, en ik zal dat doen binnen het kader van het onderscheid dat de kern van mijn onderzoek vormt. Grofweg gezegd komt dat op het volgende neer. De filosoof onderzoekt onderscheidingen allereerst op hun logische karakter en gebruikt onderscheidingen als denkgereedschap. Hij maakt onderscheidingen los van hun existentiële betekenis, dat wil zeggen hun belang voor menselijke levensvormen, ook al vormt deze existentiële betekenis tegelijk een belangrijk onderwerp van de wijsbegeerte zelf – als ethiek en politieke filosofie. Politiek in de meest brede zin van het woord betreft de instelling van onderscheidingen als maatschappelijke ordeningen waarbinnen mensen leven en handelen. Mensen gaan naar school (als leraar of leerling), kopen of verkopen in winkels, hebben een baan bij een bedrijf of overheidsinstelling, gaan stemmen voor of worden verkozen in de volksvertegenwoordiging, een regering draagt verantwoordelijkheid voor belasting, wetgeving en landsverdediging enzovoort. Onderscheidingen krijgen daarmee een min of meer intensieve existentiële betekenis. Godsdienst ten slotte brengt (bepaalde) onderscheidingen in verband met God en de dienstbaarheid, gehoorzaamheid of eerbied die mensen aan God verschuldigd zijn. God is dan de herkomst en de grond van onderscheidingen, en vallen zo buiten de bevoegdheid van de mens. Hiermee is het grote gevecht begonnen waarover dit onderzoek gaat: welke onderscheidingen zijn heilig en onaantastbaar, welke onderscheidingen vallen onder menselijke bevoegdheden, en wat is de rol van het (vrije) denken in de beschouwing van deze onderscheidingen?
Schrijver dezes is geen wereldlijk of geestelijk leidsman, maar een filosoof voor wie een ruimte bestaat waarin onderscheidingen voorwerp zijn van overdenking, geen existentiële betekenis hebben, en dus voor het vrije denken beschikbaar zijn. Hij is ook een mens, levend in een bepaalde maatschappij op een bepaalde plek op de aardbol, en kan zich als zodanig niet altijd onttrekken aan de eisen die zijn bestaan in de wereld en de maatschappij stellen. De denkbeweging rond onderscheidingen zal daarom gaan tussen de uitersten van een louter formele benadering (de-intensivering van het onderscheid) naar een existentiële benadering (intensivering van het onderscheid). Maatschappelijke en politieke onderscheidingen stellen meer of minder denkbeeldige, en meer of minder werkelijke of fysieke grenzen, en betreffen dus grensbewaking, grensoverschrijding en stellingname (lokalisering van het eigen bestaan aan één kant van een grens of onderscheiding). De filosoof in mij is geboeid door de mogelijkheid van een altijd denkbeeldige nulgraad van het onderscheiden: een denkbeweging naar een atopische of utopische plaats waar het eerste onderscheid nog moet vallen, en waar deze anders kan uitvallen dan feitelijk het geval is geweest. Het is de denkbeeldige plaats van een potentia Dei absoluta, God voordat Hij aan zijn scheppingsorde begon en nog iets anders kon bedenken dan het opstarten van de beste van alle mogelijke werelden. De mens in mij heeft weet van een bestaan in een reeds geordende wereld (die op vele momenten ongeordend kan lijken omdat de ordening verborgen blijft of de mens zo zijn voorstellingen heeft over een goed geordende wereld), maar beeldt zich graag in dat hij niet geheel en al gebonden is aan wat de potentia Dei ordinata ons heeft geschonken. (In het derde deel zal nog uitvoerig over dit belangrijke onderscheid worden gesproken.)
Onderscheidingen vormen de grondslag van de menselijke logos: het ter sprake brengen of verwoorden van de werkelijkheid en het leven in die werkelijkheid. Het onderscheid gaat vooraf aan ieder begrip: omnis determinatio est negatio, iedere bepaling is een ontkenning – iedere A is alleen A omdat het zich onderscheidt van alles wat niet-A is. Waar wat betekent dit onderscheid? Een nader onderzoek van de vorm van het onderscheid, in navolging van George Spencer-Brown, leert dat het afbakeningsteken veeleer een veelheid aan logische mogelijkheden opent, in plaats van opgesloten te raken in een contradictoire, binaire of exclusieve tegenstelling: of A, of niet-A. Men kan één kant van het onderscheid benoemen, maar ook de andere kant, of beide; men kan het onderscheid herhalen of ongedaan maken. Het onderscheid leent zich voor alle logische handelingen, en bovendien voor alle inhoud. Men kan man en vrouw onderscheiden als twee strikt gescheiden mensensoorten die ieder in een eigen wereld leven, men kan ook een eindeloze veelheid en verscheidenheid van mensen onderscheiden waarvoor woorden alleen versimpelingen zijn. Of om naar Spinoza (het derde deel van de Ethica) terug te keren: men kan het menselijk gevoelsleven in tweeën delen (opgewektheid en neerslachtigheid, lust of onlust, toename of afname van het vermogen tot denken en handelen), of de eindeloze gestalten van de gemoedsbewegingen elk op zich nemen en erkennen dat onze begrippen daarvoor slechts grof geschut zijn.
De logica van het onderscheid roept ook andere vragen op: wie onderscheidt en op grond waarvan (antropologie, epistemologie), en wat onderscheidt zich in de werkelijkheid en van waaruit (ontologie)? We leven in een wereld die al lang onderscheiden is (door wie of wat, wanneer en hoe?), en de jaren des onderscheids bereiken we door ons deze onderscheidingen eigen te maken. We leven echter ook in een samenleving waarin onderscheidingen en de betekenis daarvan omstreden zijn. Cultuur is, aldus Dirk Baecker, deze onenigheid van “waarnemers onder elkaar”, dat wil zeggen mensen die verschillende onderscheidingen maken onder elkaar. De filosofie is van belang omdat ze op de plaats van die onenigheid, als ware het een nulpunt, gaat staan: waarom zus en niet zo onderscheiden? Een gevestigde wereldbeschouwing of een heersende ideologie is nooit veilig voor de destructieve, deconstructieve of reconstructieve logica van onderscheidingen die altijd anders kunnen zijn en altijd anders gebruikt kunnen worden dan doorgaans het geval is. De vrijheid om te denken (libertas philosophandi) is geen vanzelfsprekende zaak gegeven de gevoelde of vermeende noodzaak om bestendige maatschappelijke ordeningen te vormen die hechting aan bepaalde onderscheidingen vooronderstellen en een bepaalde uitleg van onderscheidingen vereisen. Dat is het probleem dat ons in dit project bezighoudt: enerzijds de mogelijkheid van een de-intensivering van onderscheidingen in een vrije, verdraagzame en open samenleving als utopisch ideaal en anderzijds de werkelijkheid van intensivering van onderscheidingen die mensen en groepen uiteindelijk (kunnen) verdelen in bondgenoten en vijandelijke kampen.
Lees verder in de uitgebreide versie van deze inleiding (met bronvermelding)