De ethiek van Spinoza richt zich op de vervolmaking van de menselijke geest en een verbetering van het bestaan, waarbij de nadruk blijft liggen op het gezichtspunt van de enkeling in verhouding tot de omgeving: het unilaterale gezichtspunt. Ook daar al heeft hij aandacht voor de eigen werking van die omgeving: het gezichtspunt van het krachtenspel. De politieke verhandeling die hij vervolgens in de laatste jaren van zijn leven, 1675 en 1676, schrijft, maar nooit heeft voltooid, geeft uitdrukkelijk meer aandacht aan dit krachtenspel. Speelt de wijze in de ethiek de hoofdrol, in de politiek is dit niet vanzelfsprekend meer het geval. De overgrote meerderheid van de mensen bereikt nooit de toppen der volmaaktheid. Dit feit moeten we niet betreuren of vervloeken, maar tot uitgangspunt nemen van een politiek vertoog – indien we althans méér willen dan dromen van Gouden Tijden.[1] En bovendien zullen we moeten onderzoeken hoe de staatslieden in de praktijk de menigte bedwingen en de staat leiden. De ethiek geldt voor de enkeling: voor politiek bestaan andere regels.[2] Spinoza zet een nieuwe stap in zijn wending naar de politiek:
Toen ik dan mijn aandacht op de staatkunde richtte, heeft mij derhalve daarbij niet iets nieuws of ongehoords voor ogen gestaan, maar heb ik slechts datgene, wat met de praktijk [van de staatslieden – MT] optimaal overeenstemt, met een zekere en onbetwijfelbare redenering willen bewijzen of uit de conditie zelf van de menselijke natuur willen afleiden.[3]
Gegeven de centrale plaats die nu de staatslieden innemen in Spinoza’s politieke verhandeling, is het te verwachten dat het begrip potestas een grotere nadruk zal krijgen. Dit is inderdaad het geval. In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken wat de verhouding tussen potentia en potestas is in Spinoza’s natuurrechtsleer. In het volgende hoofdstuk komt de verhouding tussen summa potestas en potentia multitudinis aan bod. Spinoza heeft overigens nog steeds een bijzonder belang in de politiek: de vrijheid die filosofie en wetenschap wordt gelaten door een goede staatsinrichting. De ontplooiing van het vermogen tot denken is en blijft de norm waaraan de staat moet worden getoetst:
Als we dan zeggen dat dat rijk het beste is, waar de mensen hun leven in eendracht doorbrengen, bedoel ik een menselijk leven, dat niet slechts in de bloedsomloop bestaat en andere dingen die aan alle dieren gemeenschappelijk zijn, maar dat vooral door de rede, de ware kracht en het leven van de ziel wordt gedefinieerd.[4]
Spinoza weet inmiddels heel goed dat de staat niet met het oog op dit doel tot stand is gekomen. Een belangrijk verschil tussen zijn twee politieke verhandelingen is dat in de Tractatus politicus de politieke wetenschap een vooraanstaande plaats inneemt. Hij heeft inmiddels kennis van zaken.[5] De inzet van de Tractatus theologico-politicus is verschoven naar een apart hoofdstuk: de beste toestand van de staat. Het doel van de staatsinrichting is niet allereerst de bevordering van de wijsheid en het geestelijk leven, maar de zekerheid van de bevolking als geheel. Deze zekerheid kan worden verkregen door de staat een duurzaam karakter te geven.[6] Spinoza geeft drie verschillende benaderingen van dit probleem. Het zijn sluwe, maar kundige staatslieden geweest die er in geslaagd zijn het volk te bedwingen en zo een staat te vormen waarin in meerdere of mindere mate mensen eendrachtig samenleven.[7] Hier ligt de nadruk op de leer van de summa potestas. De vorming van de staat (dat wat staatslieden doen) kan vervolgens worden begrepen als een natuurlijk proces dat op gelijke wijze kan worden bestudeerd als het weer.[8] Dat is de natuurrechtsleer, waarin Spinoza beide begrippen, zowel potentia als potestas, laat optreden. Ten slotte kan de staatsvorming worden begrepen als het samengaan van mensen in een gemeenschap, die daartoe aangezet zijn door een gemeenschappelijk ervaarde bedreiging, dan wel door de hoop op een gemeenschappelijk voordeel middels samenwerking.[9] We zien hier dezelfde problemen opdoemen als in de Tractatus theologico-politicus: de natuurrechtelijke afleiding kan slechts bewijzen dat alles mogelijk is. Spinoza’s dubbelzinnige weifelen tussen een autoritaire en een democratische staatsvorm blijft voortbestaan.[10]
Het verschil tussen de Tractatus theologico-politicus en de Tractatus politicus is allereerst de vorm van de uiteenzetting: voor een spinozist is dat ook een wezenlijk verschil. Het feitelijke verschil is het verschijnen van het begrip potestas (buiten de summa potestas), waarmee Spinoza een natuurrechtelijke grondslag geeft van de machtsuitoefening in de staat – niet alleen die van de overheid, maar ook die van de ene mens over de andere. Het verschijnen van dit begrip maakt de ‘oude’ oplossing van het maatschappelijk verdrag overbodig.[11] Het verschijnen van het begrip potestas betekent ook nog iets anders: Spinoza onderzoekt de betrekkingen tussen mensen, veeleer dan ‘het natuurlijke recht van de enkeling’ dat in de Tractatus theologico-politicus centraal staat.
Noten
[1] TP 1/1 (SO 3, 273).
[2] TP 1/2 (SO 3, 273‑274).
[3] TP 1/4 (SO 3, 274<23‑26>): Cum igitur animum ad Politicam applicuerim, nihil quod novum, vel inauditem est, sed tantum ea, quae cum praxi optime conveniunt, certa, & indubitata ratione demonstrare, aut ex ipsa humanae naturae conditione deducere, intendi (…).
[4] TP 5/5 (SO 3, 296): Cum ergo dicimus, illud imperium optimum esse, ubi homines concorditer vitam transigunt, vitam humanam intelligo, quae non sola sanguinis circulatione, & aliis, quae omnibus animalibus sunt communia, sed quae maxime ratione, vera Mentis virtute, & vita definitur.
[5] Voor een belangrijk deel ontleent Spinoza deze kennis aan de geschriften van de gebroeders De la Court: E. Haitsma‑Mulier (1980) en H. Blom (1981). Dat blijkt uit de gedetailleerdere bespreking van het oorlogsrecht, de staatsinrichting, de verdeling van functies in de overheid, de procedures van besluitvorming enzovoort.
[6] Dit programma vinden we terug in de ondertitel van de Tractatus politicus (SO 3, 273). De titel luidt volledig: Tractatus politicus; In quo demonstratur, quomodo Societas, ubi Imperium Monarchicum locum habet, sicut et ea, ubi Optimi imperant, debet institutui, ne in Tyrannidem labatur, & ut Pax, Libertasque civium inviolata maneat.
[7] TP 1/3 (SO 3, 274).
[8] TP 1/4 (SO 3, 274).
[9] TP 2/13 (SO 3, 281).
[10] Ik bespreek in dit hoofdstuk de natuurrechtsleer zoals Spinoza die in de Tractatus politicus geeft. Ik ga daarbij vooral in op die punten die nieuw zijn, of die een verbeterde versie bieden van eerdere uiteenzettingen.
[11] Spinoza verwijst alleen in TP 4/6 (SO 3, 294) naar het verdrag waarin de menigte haar recht aan de hoogste macht overdraagt.