2.3 Intensivering van onderscheidingen

“Alle Begriffe der geistigen Sphäre, einschließlich des Begriffes Geist, sind pluralistisch und nur aus der konkreten politischen Existenz heraus zu verstehen.”[1]

In mijn bibliotheek staan de boeken gebroederlijk (of zusterlijk of anderszins) naast elkaar. Ze doen elkaar geen kwaad, zitten elkaar niet in de weg (voor zover er ruimte is), en staan mij gelijkelijk ter beschikking. Ze zijn ‘neutraal’, in dit geval: alfabetisch of thematisch, geordend. De werken van Carl Schmitt staan in de buurt van die van Baruch of Benedictus de Spinoza, de Koran naast de Bijbel (waarin Oude en Nieuwe Testament verenigd zijn), Ernst Kantorowicz naast Immanuel Kant, de apocriefe geschriften uit het vroege christendom naast de Kabbala. Wat Spinoza zou vinden van de nabijheid van het werk van Schmitt is moeilijk in te schatten. Schmitts houding tegenover het werk van Spinoza is ons in ieder geval bekend en getuigt van een zekere halfslachtigheid. Duidelijk is wel dat zijn in dit geval afkeurende blik mede is bepaald door de joodse achtergrond en de liberale denkbeelden van deze zeventiende-eeuwse filosoof.[2] Hier blijkt al dat boeken wanneer het over hun inhoud gaat niet zo onverschillig hoeven te zijn als hun vreedzame naast elkaar bestaan in een boekenkast doet vermoeden. We weten dat boeken op een zwarte lijst of een brandstapel terecht kunnen komen, wat mede samenhangt met het feit dat andere boeken de grondslag zijn voor de identiteit van een volk.[3] De verbinding tussen een tekst (of boek) en een volk geeft de eerste een krachtige betekenis, die tegelijk wijst op een intensivering  van een onderscheid. Men denke aan de langdurige gewelddadigheden die samenhangen met het verschil tussen de Duivelsverzen van Salman Rushdie en de Koran (ze maken beide zonder problemen te geven deel uit van mijn boekenverzameling), niet toevallig omdat het eerste over het tweede boek handelt en in de ogen van moslims een daad van heiligschennis vormt.[4] Dit voorbeeld, de verschillen tussen boeken en de bijzondere betekenis van boeken, maakt voldoende duidelijk waarover het gaat als ik spreek over intensivering of de-intensivering van onderscheidingen.[5]
Onderscheidingen hebben derhalve een intensiteitsgraad al naar gelang de inbedding ervan in een bepaalde omgeving, in ons voorbeeld een bibliotheek of een eenwording van een groep mensen tot een volk, verenigd door een stichtende tekst. Intensiteitsgraad wil zeggen: men kan door mensen gemaakte onderscheidingen verdelen over een schaal die loopt van de afwezigheid van intensiteit naar een uiterste graad van intensiteit, dat wil zeggen het andere uiterste van de schaal. Het ene uiterste is helder: ‘intensiteit = 0’. Het andere uiterste is lastiger te bepalen: is er een grens aan de intensivering van een onderscheid? Een antwoord ligt minder in deze louter formele beschrijving, dan in een nader onderzoek van het begrip van intensiteit, intensivering (beweging richting het ene uiterste) en daarmee ook de-intensivering (beweging richting het andere uiterste). Deze vraag verwijst naar een tekst van Carl Schmitt over het begrip van politiek, waarin hij dit begrip in verband brengt met het onderscheid tussen vriend en vijand, en dit onderscheid vervolgens benoemt als de uiterste intensiteitsgraad van een verbinding of scheiding tussen (groepen) mensen.[6] De nu volgende tekst is een poging hier meer helderheid te verschaffen, aangezien de betekenis van dit begrip van politiek geenszins vanzelf spreekt. Deze tekst maakt deel uit van een omvangrijker onderzoek naar de maatschappelijke betekenis van onderscheidingen, met name het onderscheid tussen politiek, religie en filosofie.[7] Spinoza meent dat de filosofie de menselijke geest dermate in evenwicht brengt, dat een heilzame werking voor de maatschappij in het verschiet ligt. De filosofie als poging tot de-intensivering van onderscheidingen hoeft volgens hem het bestaan van politiek en religie niet in de weg te zitten.[8] Schmitts begrip van politiek staat echter haaks op deze bewering, en wijst de filosofie een heel andere plaats toe. De volgende hoofdstukken zullen een verdere uitwerking zijn van de problemen en vragen waar dit begrip van politiek ons voor stelt. Hier volsta ik, ter inleiding, met een korte aanduiding van wat volgt.

De praktijk van het onderscheiden

Allereerst lijkt mij dat de intensiteitsgraad van een verbinding of associatie niet hetzelfde is als de intensiteitsgraad van een scheiding of dissociatie. De mate waarin mensen zich verenigen is iets anders dan de mate waarin mensen tegenover elkaar staan of op elkaar botsen, ook al heeft het een iets met het ander te maken. De scheiding tussen twee groepen kan meer of minder intensief zijn, ofwel in de mate waarin ze afstand tot elkaar houden en hun onderscheid benadrukken, ofwel in de mate waarin ze een betrekking aangaan (van een sterke vriendschap tot een hevige, of zelfs gewelddadige vijandschap). Ten tweede probeert Schmitt het begrip van politiek zuiver te stellen, en het politieke onderscheid (vriend en vijand) strikt te scheiden van andere onderscheidingen (goed en kwaad, nuttig en schadelijk enzovoort). Ten derde blijken die andere onderscheidingen ook een intensiteitsgraad te kennen.[9] Ten vierde blijkt het hele betoog van Schmitt in een dubbel opzicht het polemische (intensiverende) karakter van onderscheidingen centraal te stellen: enerzijds door zelf polemisch te zijn, anderzijds door een politieke hermeneutiek voor te stellen volgens welke alle politieke begrippen polemisch zijn.[10]
We staan kortom voor een uiterst ingewikkelde problematiek die niet eenvoudig inzichtelijk is te maken – ondanks de eigenaardige maar ook schijnbare helderheid van Schmitts tekst. Deel van deze problematiek is ook, zoals het motto aangeeft, dat de betekenis van begrippen gevonden moet worden in hun politieke bestaan; ze zijn uitdrukking van strijd en botsende gezichtspunten. Dat lijkt uit te sluiten dat een begrip of onderscheiding in een volledig neutrale sfeer, een vrij zwevende en onpartijdige beschouwing, nog betekenis heeft. Dat zou dan ook impliceren dat betekenis zelf al een bepaalde intensiteitsgraad vooronderstelt en een existentiële strekking heeft. Begrippen of onderscheidingen zijn voor Schmitt alleen van belang en hebben alleen een betekenis, wanneer zij in hun maatschappelijk en bovenal politiek gebruik verschijnen. Het spel dat mensen die zich uit de maatschappij en de politiek terugtrekken met begrippen spelen kan wat hem betreft buiten beschouwing blijven.
De intensivering van onderscheidingen wijst dan ook op het verschijnen van onderscheidingen (of begrippen) in de communicatie, het maatschappelijk verkeer en het politieke handelen. Omgekeerd wijst de-intensivering op de terugtrekkende beweging waarin begrippen worden losgemaakt uit hun communicatieve, maatschappelijke en politieke omgeving en ‘op zich’ worden beschouwd. Ook dan houdt de mogelijkheid van intensivering niet op, want in de menselijke geest dringen de communicatieve, maatschappelijke en politieke betekenissen door, en kunnen begrippen en onderscheidingen heftige gevoelens oproepen, verscherpte aandacht krijgen, het geweten wakker roepen enzovoort. Pas de ‘nulgraad van onderscheidingen’,  hun beschouwing in louter logische zin, lijkt het ene uiterste van de intensiteitsgraad te bereiken.[11] Deze zuivering van begrippen en onderscheidingen van alle verwikkelingen met het leven met andere mensen is op een andere manier toch ook een vorm van intensivering. Het vereist een inspanning en bewogenheid om deze moeilijke taak te volbrengen, aangezien het een afzondering van de denker vraagt, een breuk met het gangbare denken in de omgeving. (We zien de denker de kloof met de menigte benadrukken, en meestal ook de verhevenheid van het denken boven de gedachten van de mensen.) Dit onderzoek moet dus tevens gericht zijn op het onderscheiden van verschillende gestalten die de intensiteitsgraad van een onderscheid kan aannemen.
Het vraagstuk van de intensiteitsgraad van een onderscheid maakt deel uit van een beschrijving van de manier waarop mensen met onderscheidingen omgaan: de praktijk van het onderscheiden.[12] Die praktijk kan theoretisch of pragmatisch zijn, de alledaagse communicatie of politiek handelen betreffen. Die omgang of praktijk kan meerder dingen inhouden: het al of niet maken van een bepaald onderscheid, het nader bepalen van de inhoud en de toepassing van het onderscheid (operationalisering), het al of niet geven van een bepaald gewicht aan een onderscheid, het vaststellen van de aard van het onderscheid en bovenal van de betrekking die ontstaat tussen de onderscheiden kanten. En zo kan nog meer verscheidenheid in het gebruik van onderscheidingen aangebracht worden. Een onderscheid tussen groepen is van een andere soort dan een onderscheid tussen maatschappelijke ordeningen, of tussen deze ordeningen en mensen in de omgeving ervan. Het maakt verschil of men dit onderscheid in een cognitief of beschrijvend verband maakt, of dat men dit onderscheid in de maatschappelijk praktijk belichaamt (als identiteit of in de vorm van identificerende uitingen) door zich te gedragen dan wel door anderen gezien te worden als lid van een groep of als deelnemer of gebruiker van een maatschappelijke ordening – bijvoorbeeld als verkoper of koper, als iemand met een bijzondere seksuele voorkeur, als iemand met een bepaalde etnische of religieuze achtergrond. Onderscheidingen kunnen symmetrisch zijn (de onderscheiden zaken zijn gelijkwaardig of men staat onverschillig tegenover de verschillen) of asymmetrisch (de onderscheiden zaken krijgen een verschillende waardering). Het maakt niet uit aan welke kant men staat, of juist wel, en dan is het van belang niet aan de verkeerde kant terecht te komen, of om de goede kant gescheiden te houden van de verkeerde kant. Bij dit alles is het van belang hoe men antwoordt op het optreden van een afwijking, een grensoverschrijding of een vermenging van onderscheiden zaken. Er bestaat een “dagorde” van waakzaamheid waarin onderscheidingen strikt gelden, en op de handhaving van die onderscheidingen wordt toegezien, en een “nachtorde” waarin strikte onderscheidingen worden losgelaten, mengvormen ontstaan en tegenstellingen verzoend raken.[13] Men is gericht op het behouden en verdedigen van een gevestigde toestand (negentropie) of men aanvaardt dat de grenzen niet zo strikt getrokken hoeven te worden en grensverkeer is toegestaan (entropie). Mensen kunnen in staat van paraatheid gebracht worden door oplopende spanning of juist op ontspannen wijze openstaan voor de mogelijkheden die de wereld biedt.[14]

Cognitieve en maatschappelijke onderscheidingen

De geestelijke rust van de studeerkamer of bibliotheek (alhoewel ook daar soms van opwinding sprake kan zijn) steekt scherp af tegen de arena van de maatschappij waarin mensen figuurlijk of letterlijk om hun bestaan vechten. Dat is ook een manier om de uitersten van de intensiteitsgraad van onderscheidingen in een beeld te vatten. De louter formele benadering van het onderscheiden behoort tot de wereld van het denken, maar heeft als geesteshouding invloed op de inrichting van de maatschappij en het gedrag van burgers: de rust van de studeerkamer heeft een zekere uitstraling. De vraag is dus: waar komt intensivering vandaan als de praktijk van het onderscheiden allereerst het gebruiken van een vorm is? De aansporing door Spencer-Brown om een onderscheid te maken of te tekenen (“Draw a distinction”) is wellicht toch minder duidelijk dan op het eerste gezicht lijkt. Want wat moet men dan precies doen? Wat is het dat men tekent? En wat betekent het wanneer men dat doet?
Volgens één uitleg[15] moeten we een onderscheid maken tussen verschil en onderscheid: een verschil heeft nog geen voorkeur voor één van beide zijden, terwijl een onderscheid samengaat met een aanduiding van één kant (indication). Bovendien is er sprake van een beweegreden om een onderscheid te maken, namelijk juist deze aanduiding – waaraan dan ook een naam wordt gegeven. Dat lijkt te zeggen dat het onderscheid altijd al een zekere intensivering van het verschil kent: een voorkeur voor één kant (en dus niet voor de andere kant). Aanduiding gaat ook gepaard met het toekennen van een waarde, wat dat ook moge zijn: een ‘0’ of ‘1’, waar of onwaar, goed of kwaad enzovoort. Het verschil zou dan kunnen worden aangegeven met een verticale streep (|), waarbij vervolgens de aanduiding in het teken is aangegeven door het liggende streepje bovenaan naar links (⅂).[16] Wat wordt ‘gevangen’ in dit teken is wat wordt aangeduid en genoemd. Ook is er een onduidelijkheid bij de uitleg van recall (tweemaal het teken): gaat het om herhalen (van het onderscheid) of om herinneren (het onderscheid aanduiden door een nieuw onderscheid waarin aangeduid wordt dat men voorheen een onderscheiding heeft gemaakt). De herhaling is ook een vorm van intensivering: ze leidt tot gewoonte en tot gevestigde orde of in ieder geval bestendiging (van bijvoorbeeld koppelingen tussen hersencellen). Baecker heeft gelijk dat de tekst van Spencer-Brown vooral een duik is in een zeer wankel domein van denken, waar beslissingen worden genomen en richtingen ingeslagen die contingent lijken te zijn, dat wil zeggen ook anders hadden kunnen zijn. Waar staat het teken voor: elke mogelijke onderscheiding (de vorm in tegenstelling tot de inhoud), een bepaald onderscheid te weten de vorm zelf (in onderscheid met de inhoud), of de aanduiding van de verrichting die plaats vindt (het maken van een onderscheid)? Dat laatste ligt het meest voor de hand gegeven de beide axioma’s die de herhaling van de verrichting gelijkstelt met de verrichting zelf, en het terugnemen gelijkstelt met de opheffing ervan.
Intensivering en de-intensivering van onderscheidingen is derhalve al deel van het denken (cognitieve operaties): aandacht of waardering voor dit, niet voor dat, dan wel onverschilligheid of twijfel enzovoort. Intensivering en de-intensivering van onderscheidingen hebben echter een bijzondere betekenis in de overgang van het (vrije) denken naar communicatie en maatschappelijke ordeningen, wanneer zij onderdeel gaan uitmaken van de met deze overgang verbonden machts- en waarheidsaanspraken, en van de waarderingen die mensen uitspreken. Dan verdwijnen er mogelijkheden in het gebruik van onderscheidingen: de maatschappij als ‘reductie van complexiteit’. Menselijk verkeer vindt doorgaans plaats in een kader, waarin onderscheidingen  maatgevend zijn voor de gedragingen en uitingen van mensen. Men kan hier onderscheiden tussen (a) een verschil in overtuigingskracht van onderscheidingen die mensen maken (het maatschappelijk krachtenveld wat betreft meningen en belangen), en (b) een ongelijkheid die verbonden is met politieke macht (het afdwingen of opleggen van onderscheidingen door bevoegde personen of instellingen).[17]
Uiteraard zijn onderscheidingen met een maatgevend karakter ook in het denken aanwezig, maar het vrije denken kan onderscheidingen behandelen los van hun maatschappelijke betekenis – daarin bestaat juist zijn vrijheid (non-conformisme). Een mens kan op een vrijzinnige manier omgaan met bijvoorbeeld eigendom (het onderscheid tussen mijn en dijn): vrijgevig zijn, eigendom niet in alle gevallen opeisen of openstaan voor vormen van gezamenlijke eigendom, of zelfs de opheffing van (persoonlijke) eigendom, of in het bijzonder de private eigendom van productiemiddelen. Er bestaat ook een natuurrechtelijk begrip van eigendom, dat zegt dat het niets anders is dan toe-eigening die zo lang voortduurt als de eigenaar bij machte is de beschikking over zijn eigendom te behouden. Eigendom is niets anders dan een machtsaanspraak en de daarbij horende strijd om de verwerving en het behoud van eigendom. Wie ‘macht’ wegdenkt, eigendom ‘machtsvrij’ beschouwt, kan het begrip van eigendom een ander aanzien geven. Mensen hebben dergelijke gedachten op schrift gesteld, zodat wij weten dat men anders kan denken dan gangbaar of heersend is. Overigens worden niet alle gedachte onderscheidingen ook maatschappelijke onderscheidingen.[18]
Maatschappelijk gezien heeft een onderscheid meestal een sterkere lading, bijvoorbeeld omdat het van rechtswege is vastgelegd en beschermd, of omdat veel mensen van mening zijn dat eigendom wezenlijk is voor een bepaalde manier van (samen)leven. Men merkt deze intensiteit van maatschappelijke onderscheidingen meestal pas op in het geval van grensoverschrijding, dat wil zeggen het niet in acht nemen van het onderscheid – in ons voorbeeld: diefstal, huisvredebreuk, secularisering (toe-eigening kerkelijke goederen), collectivisering (overgang van private naar staatseigendom). We zien tegelijk een onderscheid tussen mensen ontstaan: de eigenaren aan de ene kant (degenen die gebaat zijn bij een maatgevende orde die eigendom als maatschappelijk onderscheid vastlegt), de dieven en degenen die deze maatgevende orde min of meer verwerpen aan de andere kant; en uiteraard het onderscheid tussen bezitters en bezitlozen in het geval eigendom een exclusief karakter heeft. Het onderscheid (mijn en dijn, eigendom) behoeft een maatschappelijke uitwerking, wordt een gevestigde of omstreden ordening, en heeft gevolgen voor de status en de levensomstandigheden van mensen. We kunnen hier dus onderscheiden tussen een zakelijke en een maatschappelijke dimensie van een onderscheid: wat het onderscheid aanduidt en hoe het is uitgewerkt (wat onder eigendom verstaan wordt) en wat het onderscheid betekent in de betrekkingen tussen mensen.[19]

De volgende hoofdstukken zijn een kritische bespreking van Schmitts Der Begriff des Politischen. Ik heb gekozen voor een onderzoek van deze tekst omdat het idee van intensivering van onderscheidingen hier als zodanig verschijnt, De verschijnselen waarnaar het idee verwijst zijn uiteraard al langer bekend, maar het gaat hier om kenmerken van een praktijk van onderscheiden. Schmitt brengt op een bijzondere en eigen wijze dit idee naar voren, zodat het zaak is zijn benadering te onderscheiden van andere mogelijkheden. Deze bespreking is dan ook vooral een eerste stap naar een algemene beschouwing over de intensiteitsgraad van onderscheidingen. Schmitt gebruikt onderscheidingen op uiteenlopende wijzen. Hij erkent het bestaan van een pluriversum: er bestaan meerdere volken, staten, talen, godsdiensten enzovoort. Hier gaat het om een contraire tegenstelling: Duitsland is niet Frankrijk, maar een land dat niet Frankrijk is, is nog geen Duitsland. Het onderscheiden van meerdere varianten binnen een soort kan symmetrisch zijn, maar ook asymmetrisch, maar dan speelt een andere onderscheiding een rol, bijvoorbeeld machtig en machteloos. De onderscheiding verschijnt bij Schmitt vaak als Gegensatz, een contradictoire tegenstelling, een onderscheid in een tweewaardige logica: ofwel de ene kant, ofwel de andere kant, maar nooit beide tegelijk. Een uitspraak is waar of onwaar; een handeling is goed of slecht, nuttig of schadelijk enzovoort. Maar hier verschijnen haken en ogen. Veel van deze tegenstellingen zijn dat alleen wanneer ze de uitersten aangeven op een glijdende schaal: het meest nuttig of het meest schadelijk. Intensivering en de-intensivering zijn tegengesteld, maar hebben betrekking op een schaal: de intensiteitsgraad. Deze loopt van een nulpunt naar het andere uiterste: intensiever kan dan niet meer. In dit geval kunnen we ervan uitgaan dat het ene uiterste denkbaar is: een onderscheid dat verder onverschillig is, een verschil dat geen verschil maakt. (Dit is een ander nulpunt dan de toestand waarin nog geen onderscheid is gemaakt, het ogenblik dat voorafgaat aan het maken van een onderscheid, of het ongedaan maken van een onderscheid.) Het andere uiterste lijkt wat schimmiger: wat is het hoogste of uiterste punt in de intensiteitsgraad van een onderscheid? Een begrip is hier alleen mogelijk wanneer we overgaan naar een socio-logica, waarin we kijken naar de houding die mensen aannemen tegenover onderscheidingen, en naar de kracht en strekking van de beweegredenen van mensen. Mensen kunnen verschillende dingen doen met een onderscheid.
De opbouw van deze verhandeling is als volgt. In het eerste hoofdstuk doe ik al een eerste poging tot een dergelijke socio-logische beschouwing van onderscheidingen teneinde duidelijker te doen uitkomen welke plaats Schmitt in dit licht inneemt. Het tweede hoofdstuk presenteert en analyseert dan de belangrijkste passages waarin Schmitt zijn idee van de intensivering van onderscheidingen bespreekt. Het derde hoofdstuk maakt een uitstapje naar andere teksten van Schmitt die een (ander of nieuw) licht werpen op zijn begrip van onderscheidingen. Het laatste, vierde en meest uitgebreide hoofdstuk gaat nader in op de inhoudelijke uitwerking van Schmitts begrip van politiek dat draait rond het onderscheid tussen vriend en vijand. Ik sta stil bij het begrip ‘staat’ dat voor Schmitt de plaats bij uitstek is waarin de intensivering van onderscheidingen is belichaamd, in onderscheid en contrast met de maatschappij die als bron van de-intensivering verschijnt. Dat brengt mij tot een verdere uitwerking van deze tegenstelling tussen staat en maatschappij en wel op wereldschaal, waar dan het streven naar een wereldmaatschappij botst op het vasthouden aan de voorrang voor nationale staten. Ook hier gaat Schmitt in op de intensiteitsgraad en onthult dat het ogenschijnlijk de-intensiverende pacifisme (wereldvrede) in feite tot meer intensivering leidt. Ten slotte gaat de aandacht uit naar de polemische inzet van Schmitt waarin twee fronten te ontwaren zijn: met de burgerij die partij kiest voor neutralisering en depolitisering en met de intelligentsia die meent dat er in de politieke wetenschap ruimte is voor onpartijdige, waardenvrije beschouwingen. Schmitts begrip van de intensiteitsgraad van onderscheidingen, dat zal niemand verrassen, blijkt zelf een voorbeeld van intensivering van onderscheidingen. Ik sluit af, zoals te doen gebruikelijk, met een (korte) nabeschouwing.

Noten

[1] Carl Schmitt, ‘Das Zeitalter der Neutralisierungen und Depolitisierungen‘ (1929), in Der Begriff des Politischen. Synoptische Darstellung der Texte [Im Auftrag der Carl-Schmitt-Gesellschaft herausgegeben von Marco Walter], Duncker & Humblot, Berlin 2018, blz.250; in de laatste Nederlandstalige uitgave: Carl Schmitt, Het begrip politiek, Boom Klassiek/Perrèsia, Amsterdam 2019 (in de vertaling van George Kwaad), blz.99.

[2] Zie in het bijzonder Carl Schmitt, Der Leviathan in der Staatslehre des Thomas Hobbes. Sinn und Fehlschlag eines politisches Symbols (uitgegeven door Günter Maschke), Hohenheim Verlag, Köln-Lövenich 1982; Marin Terpstra, ‘Carl Schmitt on Spinoza’s Idea of Libertas Philosophandi’, in Frank Brinkhuis and Sascha Talmor (red.), Memory, History and Critique. European Identity at the Millenium, ISSEI/University for Humanist Studies, 1996. Er bestaat van Schmitt geen uitvoerige tekst over Spinoza; we beschikken slechts over losse opmerkingen, en impliciete verwijzingen. Dat maakt het moeilijk een totaalbeeld te vormen. Voor een overzicht zie René Koekkoek, ‘Carl Schmitt and the challenge of Spinoza’s pantheism between the world wars’, Modern Intellectual History, 11(2014)2, blzn.333-357.

[3] Marin Terpstra, ‘Kritiek van de monotheïstische waarheidsaanspraak. Naar een ‘reflectieve ritualiteit’’, in Tijdschrift voor filosofie, 73(2011)1, blzn.75-107; in herschreven vorm opgenomen als hoofdstuk 2 in Marin Terpstra, Theo de Wit, Waarom tolerantie niet de hoogste waarde kan zijn. Over de omgang met heilige zaken, Damon, Eindhoven 2019.

[4] Een fatwa tegen Salman Rushdie, door sommigen uitgelegd als een religieus recht iemand te doden die de Islam beledigt, geldt al sinds 1989; meer dan dertig jaar later, en ondanks afscherming en bescherming, slaagt iemand er op           12 augustus 2022 in een aanslag op Rushdie te plegen, die daarbij zwaar gewond raakt.

[5] Een eerste uitwerking van dit idee heb ik gegeven in ‘Intensifying and De-intensifying Distinctions. A Meditation on Imagining the Form of a Border’, Interdisciplinary Journal for Religion and Transformation in Contemporary Society, 5(2020)2, blzn.493-515.

[6] Der Begriff des Politischen, blzn.78-79; Nederlandse vertaling, blz.37: “Die Unterscheidung von Freund und Feind hat den Sinn, den äußersten Intensitätsgrad einer Verbindung oder Trennung, einer Assoziation oder Dissoziation zu bezeichnen […].”

[7] Zie ‘het project res mixtae’ op deze website: https://marinterpstra.nl/resmixtae/.

[8] Zie 1.1.1: Het ‘theologisch-politiek probleem’: Spinoza over grenzen aan macht.

[9] Der Begriff des Politischen, blzn.114-115; Nederlandse vertaling, blz.47: “Jeder religiöse, moralische, ökonomische, ethnische [1933: konfessionelle, moralische, wirtschaftliche, völkische] oder andere Gegensatz verwandelt sich in einen politischen Gegensatz, wenn er stark genug ist, die Menschen nach Freund und Feind effektiv zu gruppieren.”

[10] Ik ga hier een uitvoerige vergelijking met het werk van Panajotis Kondylis uit de weg, alhoewel dit wel een belangrijke achtergrond van mijn benadering vormt. Ook Kondylis beschouwt het denken als wezenlijk polemisch, en beschrijft het bestaan van mensen in termen van vriend en vijand. Zie vooral zijn postuum verschenen Das Politische und der Mensch. Grundzüge der Sozialontologie. Band I, Akademie Verlag, Berlijn 1999. Kondylis zet zich scherp af tegen Schmitt (naar mijn idee iets te overdreven) door het onderscheid tussen vriend en vijand veeleer als een spectrum tussen uitersten van alle menselijke betrekkingen te beschrijven, en dus dit onderscheid niet tot een begrip van politiek te beperken. Bovendien verwijt hij Schmitt bovenal zijn polemische houding (een ‘militant decisionisme’), en geeft zelf de voorkeur aan een ‘descriptief decisionisme’. Zie het gesprek met Spyros Koutroulis in Panajotis Kondylis, In konkreter Lage. Gespräche, Matthes & Seitz, Berlijn 2023, blzn.56-71.

[11] Zie de uitwerking van de Inleiding van Deel 2.

[12] Katrin Wille, Die Praxis des Unterscheidens. Historische und systematische Perspektiven, Karl Alber, Freiburg/München 2018. Dit boek richt zich vooral op de gevolgen voor het menselijk (maatschappelijk) verkeer van het al of niet maken van bepaalde onderscheidingen, in dit geval rond het vraagstuk van de wil. Wat betekent het, zo luidt haar vraag, wanneer we onderscheiden naar de mate waarin mensen ‘echt’ iets willen, de mate waarin een wilsuiting ook werkelijk is wat iemand wil? Is het maken van het onderscheid tussen wilskracht en louter wensen houdbaar en bruikbaar? Ze laat zien dat het maken van onderscheidingen en het aandragen van maatstaven om te kunnen onderscheiden een ingewikkelde zaak is door de vele mogelijkheden die het gebruik van onderscheidingen biedt. Duidelijk is dat de inzet van dit boek veeleer de-intensivering dan intensivering van onderscheidingen is, en dat de aandacht voor politieke botsingen gering is.

[13] Gilbert Durand, Les structures anthropologiques de l’imaginaire. Introduction à l’archétypologie générale (1960, PUF), Bordas, Parijs 19796. De mythologische wereld die met de dag verbonden is zien we duidelijk terug in Schmitts geschrift; de mythologische wereld van de nacht kan hem niet bekoren (of probeert hij krampachtig te onderdrukken).

[14] Heiner Mühlmann, MSC. Maximal Stress Cooperation. The Driving Force of Cultures, Springer, Wien/New York 2005.

[15] Matthias Varga von Kibéd, Rudolf Matzka, ‘Motive und Grundgedanken der »Gesetze der Form«’, in Dirk Baecker (red.), Kalkül der Form (1993), Suhrkamp, Frankfurt a/M 2016, blzn.62-63. Er is een andere uitleg mogelijk waarbij een onderscheid als tegenstelling maar ook als symmetrisch verschil kan worden uitgelegd: Katrin Wille, ‘Form und Geschlechterunterscheidung’, in Tatjana Schönwälder-Kuntze, Katrin Wille, Thomas Hölscher, George Spencer Brown. Eine Einführung in die “Laws of Form” [2., überarbeitete Auflage], Verlag für Sozialwissenschaften, Wiesbaden 2009 (eerste druk 2004), blzn.280 e.v.

[16] Zie over de invoering van dit teken George Spencer Brown, Laws of form (1969), Bohmeier Verlag, Leipzig 2015, blz.3: “Let a state distinguished by the distinction be marked with a mark ⅂ of distinction. Let the state be known by the mark. Call the state the marked state. [Form] Call the space cloven by any distinction, together with the entire content of the space, the form of the distinction. Call the form of the first distinction the form.”

[17] Marin Terpstra (red.), Onenigheid en gemeenschap. Basisboek Politieke Filosofie, Boom, Amsterdam 2012, hoofdstukken 5-6.

[18] Zie over de onbestendigheid van maatschappelijke onderscheidingen Urs Stäheli, Sinnzusammenbrüche. Eine dekonstruktive Lektüre von Niklas Luhmanns Systemtheorie, Velbrück Wissenschaft, Weilerswist 2000.

[19] Er is ook nog de dimensie van de tijd: men kan niet tegelijkertijd op de ene en de andere kant van een onderscheid wijzen. Zie Niklas Luhmann, Soziale Systeme. Grundriß einer allgemeinen Theorie, Suhrkamp, Frankfurt a/M 1987, blzn.112 e.v.