Wie bestuurt of wie besturen de wereld voor of namens de mensheid? Wie draagt of wie dragen de verantwoordelijkheid voor het handelen van de mensheid in of op de wereld? Dit zijn uiteraard geen empirische of juridische vragen, waarbij we zouden vooronderstellen dat het antwoord door vaststelling van feiten of regelingen te vinden is. Deze vragen zijn veeleer inherent aan een nadenken (reflectie) over de daadwerkelijke aanwezigheid van de mensheid op de planeet aarde. Het idee dat mensen zelf hier verantwoordelijk zijn, is niet zonder meer vanzelfsprekend. Men zou vier perioden kunnen onderscheiden in de antwoorden op deze alomvattende vraag. De eerste is de theo-kosmische periode: hogere krachten en wezens (goden) bestieren het leven op aarde. De verantwoordelijkheid van de mens blijft beperkt tot het op de juiste wijze dienen of zich voegen naar deze krachten en goden. De tweede is de geestelijke of spirituele periode: het goddelijke is in de wereld en zelfs in de ziel van de mens aanwezig en bestiert langs deze weg het (menselijk) leven op aarde. Voor een belangrijk deel blijft deze periode gelijkenis vertonen met de eerste (het christendom betekent – in ieder geval in de praktijk – geen volledige breuk met de heidense godsdiensten), maar in de kiem bevat deze periode twee nieuwe ideeën: (1) het persoonlijke heil, de persoonlijke vrijheid èn de persoonlijke verantwoordelijkheid, (2) de principiële onderscheiding tussen de sfeer van het goddelijke en de wereldlijke sfeer. De derde is de periode van de staat: de wereldlijke machten nemen de verantwoordelijkheid voor een bepaald grondgebied (deel van de aarde), voor een bepaald volk (deel van de mensheid). De verantwoordelijkheid zelf neemt een wereldlijk karakter aan: zakelijk beheer van het menselijk leven op aarde. De denkwerelden van de eerdere perioden worden in meer of mindere mate uit het publieke domein verdreven naar de persoonlijke levenssfeer. Op de plaats van de verantwoordelijkheid voor de wereld verschijnt aan de ene kant het nihilisme van de oorlogstoestand tussen een veelheid van soevereine staten (waarbij veel staten zich nog opstellen zoals in de eerste twee perioden), aan de andere kant de idee van een statenfederatie of zelf wereldregering.
We bevinden ons nu in de overgang naar een vierde periode, die van de bestuurlijke verantwoordelijkheid. We leven in een wereld die is ‘uiteengevallen’ in een bont geheel van relatief zelfstandige organisaties (corporaties, lichamen), waarvan een deel nog steeds een meer of minder sterke band onderhoudt met de voort bestaande staten, die zelf al of niet een verantwoordelijkheid dragen die uitgaat boven die van de ‘zorg voor zichzelf’.[1] Hier wordt het onderscheid tussen functionele en persoonlijke verantwoordelijkheid van wezenlijk belang. Bestuurlijke verantwoordelijkheid houdt een verantwoordelijkheid voor de eigen verantwoordelijkheid in, hetgeen strikt genomen impliceert dat een bestuurder zich persoonlijk alleen inzet voor zijn functionele verantwoordelijkheid en datgene doet wat de organisatie als zodanig van hem of haar verwacht. Functionele verantwoordelijkheid vloeit voort uit de structuur en de positionering van de organisatie zelf, al blijft de bestuurder hierin natuurlijk altijd persoonlijk verantwoordelijk voor de invulling van zijn taak. Een bestuur kan het meer of minder goed doen. Een louter functionele benadering van de bestuurlijke verantwoordelijkheid kan een verantwoordelijkheid die verder gaat dan deze alleen afleiden uit vormen van afhankelijkheid – het relatieve van de autonomie van de organisatie. De organisatie moet rekening houden met de wensen, belangen, ideeën en normen van andere organisaties voor zover deze invloed (kunnen) hebben op het functioneren van de eigen organisatie. Zo kan het nemen van ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ door bedrijven begrepen worden als een vorm van versterking van het imago, waarmee gepoogd wordt deze bedrijven in de ogen van potentiële klanten aantrekkelijk te houden of te maken. In dit geval neemt men niet werkelijk verantwoordelijkheid voor maatschappelijke kwesties, maar nog steeds alleen voor het eigen voortbestaan.
Niettemin blijft daarmee de idee van een verantwoordelijkheid die meer is dan een afgeleide van het eigen belang, bestaan. Deze idee verwijst naar een verantwoordelijkheid die betrokken is op het geheel waarvan de organisatie deel uitmaakt – en niet noodzakelijkerwijs alleen dat deel van het geheel waarvan de organisatie daadwerkelijk afhankelijk is. Ik zal dit aspect voorlopig globale verantwoordelijkheid noemen. Het eigenlijke probleem waarnaar de bestuurlijke verantwoordelijkheid in dit globale perspectief verwijst is de vraag wat wij aan moeten met het feit dat in deze wereld geen mens en geen maatschappelijke ordening verantwoordelijk is voor het geheel, terwijl aan de andere kant ons weten in verregaande mate een beschrijving bevat wat die veelheid van organisaties met die wereld aan het doen is. Milieuvraagstukken zijn in dit geval het duidelijkste voorbeeld: we weten dat we deel uitmaken van een alomvattende leefomgeving die we door ons handelen veranderen, maar de verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij ieder afzonderlijk – in het bijzonder bij elke organisatie afzonderlijk.
Het idee achter de staat is altijd geweest, dat deze een verantwoordelijkheid voor collectieve zaken neemt, zodat andere organisaties zich met hun eigen taken kunnen bezig houden. (Dit was bijvoorbeeld het klassieke argument van het economisch liberalisme tegen overheidsbemoeienis met de markt: bedrijven kunnen het beste zelf hun zaken doen, wanneer de overheid zich beperkt tot de randvoorwaarden.) Maar de staat, of het ‘politieke systeem’, is in dezelfde mate relatief autonoom geworden als andere organisaties. Daardoor is het niet meer vanzelfsprekend (niet meer of minder dan bij andere organisaties het geval is) dat de staat hier een bijzondere verantwoordelijkheid zal nemen – ook al blijven de verwachtingen wat dit betreft nog steeds op de staat gericht. Men verwacht over het algemeen nog van ‘de politiek’ dat ze hier verantwoordelijkheid neemt en niet van andere organisaties. In feite, zijn het al veel vaker andere (ideële of niet-ideële) organisaties die verantwoordelijkheid nemen. Er is een duidelijke ontwikkeling gaande waarin specifieke aspecten van de globale verantwoordelijkheid de vorm van organisaties aanneemt (Greenpeace, maar in feite ook al het Rode Kruis). Maar voorlopig is de mensheid nog niet politiek aanwezig, laat staan de aarde als geheel. Onenigheid bepaalt het politieke toneel.
Noot
[1] Een systeemtheoretische beschrijving van deze overgang van een wereld beheerst door staten naar een wereld beheerst door een veelheid van relatief autonome organisaties of sociale systemen, een wereld zonder overkoepelende organisatievormen, biedt Helmut Willke, Ironie des Staates. Grundlinien einer Staatstheorie polyzentrischer Gesellschaft (1992), Suhrkamp, Frankfurt a/M 1996.