Rituelen: eucharistie, huwelijk en democratische verkiezingen

Laten we een vergelijking maken tussen de eucharistie (Gods genade in de hostie), een huwelijk sluiten en stemmen bij democratische verkiezingen. In al deze gevallen gaat het om rituele handelingen die bevestigen dat een mens deelneemt aan een gemeenschap of door de handeling de gemeenschap zelf sticht en zichzelf daarvan als lid bevestigt. Het gaat om een bepaalde verbinding tussen lichamelijke gedragingen en een symbolische orde. In de eucharistie ontvangt iemand van een priester de hostie die het lichaam van Christus voorstelt (of volgens de katholieke theologie zelfs is: presentia realis) en geeft daarmee te kennen op te gaan in de kerk als het ‘lichaam van Christus’. Er is dus sprake van een metonymie en een metafoor: de hostie verwijst naar het lichaam van Christus (en valt ermee samen), het ritueel als geheel maakt iemand deel van het mystieke lichaam van Christus. De incorporatie van het lichaam van Christus in de gelovige mens (men neemt de hostie tot zich) betekent tegelijk de incorporatie van de gelovige in het kerkelijk lichaam. Er is ook een wederkerigheid in het ritueel: de gelovige ontvangt de hostie maar door deze handeling geeft de gelovige zichzelf aan de gemeenschap. Hij schuift in gedachten en als gedachtenis aan bij de laatste maaltijd van Christus. De eucharistie is een aanbod van de kerk tot deelgenootschap en van de kant van de gelovige een belofte van trouw.
Twee mensen die een burgerlijk huwelijk sluiten geven daarmee niet alleen te kennen dat ze zich voegen naar de Nederlandse wet en dus als staatsburgers of leden van een politieke gemeenschap optreden, maar veranderen ook van status. Net zoals de eucharistie een initiatierite is (als het ware een herhaling en herbevestiging van de eigenlijke initiatierite, de doop), zo is de huwelijkssluiting een initiatie tot de huwelijkse staat. Voor de plechtigheid waren beide mensen vrijgezel, na de plechtigheid zijn ze in de echt verbonden. Ook hier is er een aanbod van de kant van de overheid tot deelname aan de gemeenschap en aan de ‘rechten en plichten’ van de huwelijkse staat zoals die door de overheid zijn geregeld, en geven de betrokkenen zich over aan het kunstmatige lichaam van de huwelijkse staat. Zij doen dit door bepaalde rituele handelingen: het jawoord, het wederkerig schenken van ringen, de ondertekening door getuigen. Het belangrijkste lijkt mij echter de overdracht van recht die verbonden is met de belofte van trouw. Mensen beloven elkaar een bijzonder voorrecht die te maken heeft met het delen van hun leven en intimiteit. (Volgens het middeleeuwse huwelijksrecht schenken man en vrouw door de huwelijksbelofte elkaar hun lichaam: het recht om het lichaam van de ander te gebruiken – uiteraard ten behoeve van de voortplanting.) Het is niet de bedoeling dat de gehuwden de volgende dag al meteen naar een ander lopen, maar dat zij hun belofte trouw blijven. Het heilige karakter van deze belofte is de laatste halve eeuw behoorlijk in verval geraakt, het religieuze karakter van de huwelijkssluiting is verwaterd of zelfs geheel verdwenen. Het is – in de geseculariseerde en liberale visie – niet meer dan een zakelijke afspraak die elk moment weer door een van de partijen kan worden opgezegd, zij het onder de voorwaarden die in de afspraak zijn vastgelegd. Het burgerlijke huwelijk heeft dan alleen nog een meerwaarde omdat het een rechtskundig goed doordachte overeenkomst is en een hoop rompslomp bij de notaris vermijdt. Wie het huwelijk zo opvat, beschouwt zichzelf niet langer als een lid van de politieke gemeenschap (een goede staatsburger die vanzelfsprekend gehuwd is en een bijdrage levert aan de publieke zaak) en beschouwt de huwelijksplechtigheid niet als een initiatierite. Toch blijft er een rest van de religieuze betekenis hangen die een vergelijking met de eucharistie overeind houdt.
Over het uitbrengen van de stem bij verkiezingen heb ik al eerder geschreven.[1] Het rituele of cultische karakter daarvan heeft allereerst te maken met de overdracht van recht en de vorming van een volksvertegenwoordiging. De verkiezing in een democratie houdt in dat op één dag de volkssoevereiniteit bij de kiesgerechtigde burgers ligt: zij vertegenwoordigen op deze dag het volk en laten de stem van het volk weerklinken. Wat het volk wil, blijkt uit wat de burgers gezamenlijk in het uitbrengen van hun stem hebben bepaald. In feite is dat in een vertegenwoordigende democratie de zetelverdeling van bijvoorbeeld de Tweede Kamer. Tegelijk brengt de burger een stem uit op één volksvertegenwoordiger en machtigt daarmee deze – indien voldoende andere burgers op dezelfde persoon stemmen – het volk te vertegenwoordigen. Dit is een machtsoverdracht: de dag na de verkiezingen vertegenwoordigen niet de burgers gezamenlijk het volk maar de door hen gekozen volksvertegenwoordiging. Deze zal vervolgens een regering samenstellen die dan weer namens het volk oftewel democratisch gelegitimeerd het land bestuurt en politieke beslissingen mag nemen. In dit opzicht lijkt de verkiezingsdag op de eucharistieviering: de burgers maken zich deelgenoot van het mystieke lichaam van het volk en roepen tegelijk een werkelijk lichaam in het leven dat de presentia realis is van het mystieke lichaam van de vorst. Van een veelheid van lichamen (de burgers) is de volksvertegenwoordiging en al helemaal de regering één lichaam geworden die de volkswil tot uiting kan brengen en in daden kan omzetten. De overheid handelt in wetgeving, publieke instellingen en beleid alsof zij het volk is. Thomas Hobbes zag, getuige het beeld op de titelpagina van de Leviathan, geen onderscheid tussen kerk en staat als kunstmatig lichaam dat een veelheid van fysieke lichamen verenigt. De vraag is of deze politiek-theologische benadering van de democratie vandaag nog stand houdt.
Is er in het verkiezingsritueel ook sprake van een belofte en van trouw? Anders gezegd, is het verkiezingsritueel ook een onderwerpingshandeling – wat het maatschappelijk verdrag bij Hobbes wel is. Democratie in de geest van Hobbes betekent: de burgers beloven elkaar dat zij het gezag van de door hen gekozen volksvertegenwoordiging als het legitieme gezag zullen beschouwen. En dat betekent dat zij beloven dat zij de politieke beslissingen van de volksvertegenwoordiging (de instemming met voorstellen van de regering) als legitieme beslissingen beschouwen, sterker nog als beslissingen die in naam van het volk zijn genomen – hun eigen beslissingen dus! In dit opzicht is de volmaakte opvatting van democratie van Rousseau (de uitdrukking is van Marcel Gauchet) in de geest van Hobbes omdat er uiteindelijk geen verschil is tussen een koning of een volksvertegenwoordiging zolang deze maar als de presentia realis van het mystieke lichaam van het volk wordt opgevat, en is het wat consequenter dat het volk dat stemt en het volk dat gekozen wordt een en hetzelfde zijn. Rousseau stelde echter strenge eisen aan de instelling van de burger bij het uitbrengen van zijn stem, waardoor hij enerzijds in het vaarwater van religieuze praktijken terecht komt (wat hij ook erkent in het laatste hoofdstuk over de religion civile), en anderzijds voortdurend moet erkennen dat de werkelijkheid helaas afwijkt van de ideale democratie. Immers, hoeveel burgers hebben een dergelijke voorstelling bij het uitbrengen van hun stem? En dus: hoeveel burgers hebben nog een cultische voorstelling van de democratie? Of hedendaagse uitgedrukt: hoeveel burgers erkennen het geldige karakter van hun performatieve handelingen?
Een geseculariseerde en liberale opvatting van de democratie laat weinig heel van deze cultische opvatting. In het uiterste geval is het uitbrengen van een stem niet meer dan een lichamelijk gebaar, een lichaamsbeweging – een druk op een knop of het rood maken van een rondje op het stemformulier. De handeling is een lichamelijke gedraging zonder veel symbolische betekenis. Er is hoogstens een subjectieve betekenis: de wel of niet goed overwogen en wel of niet bestendige voorkeur van een burger voor een bepaalde partij of een bepaalde kandidaat. Zelfs als alle burgers goed geïnformeerd en weloverwogen stemmen, en dus niet geneigd zullen zijn hun stem al na een paar dagen te betreuren (zoals de zwevende kiezer van vandaag geneigd is te doen), ontstaat er hoogstens een bestendige volks­vertegen­woordiging die daadwerkelijk de volkswil vertegenwoordigt. De symbolische orde van de vertegenwoordigende democratie is echter verdwenen. Daarvoor in de plaats komt ofwel een anarchistisch aandoende aanspraak van de burgers geen enkele boodschap te hebben aan zijn eigen stem of aan die van andere burgers, ofwel een mythologisch aandoende gelijkstelling van volk en burgers ook buiten de verkiezingsdagen om. In beide gevallen doen burgers niet langer een belofte en dragen zij hun macht niet over aan de volks­vertegen­woordiging, maar blijven zichzelf als soeverein beschouwen.
Dat betekent dat de volksvertegenwoordiging en de door de volksvertegenwoordigers samengestelde regering elk democratisch gezag verliezen. De politieke macht blijft bij de samenstellende delen van het volk die met argusogen de verrichtingen van Kamer en Kabinet blijven volgen en beoordelen. Dit alles wordt nog eens versterkt door de voortdurend gehouden peilingen. We mogen nog van geluk spreken dat het volk zich niet voortdurend als presentia realis op straat begeeft om steun aan of afkeuring van politieke beslissingen kenbaar te maken (plebiscitaire democratie). De toestand is echter wel zo dat we nu een soeverein hebben die tamelijk onberekenbaar is, net zoals voorheen de alleenheersers die besluiten namen ‘zoals het hen behaagde’ – ook als ze slecht gehumeurd, verkeerd voorgelicht of simpelweg krankzinnig waren. Zo’n alleenheerser was nog enigszins in bedwang te houden door de hem omringende hofhouding, de massa van burgers die elk politiek verantwoordelijkheids­besef hebben verloren en alleen hun gemoed luchten kan men moeilijk onder curatele plaatsen. Hoe krijgen we ons zelf weer in de ‘kerk’ van de democratie, waarin het uitbrengen van een stem vergelijkbaar is met het ontvangen van een hostie of het beloven van huwelijkstrouw? Hebben we, zoals Cicero ooit schreef, niet een Varro nodig die ons duidelijk maakt waarom al die rituelen er eigenlijk zijn? Dat lijkt me een zaak of taak van de politiek filosoof.

Noot

[1] Marin Terpstra, Democratie als cultus. Over politiek en religie, Boom, Amsterdam 2011.