“De Russen zijn vrij, ja, maar de vrijheid begrijpen zij op z’n Russisch.” (Sjklovski )
“Een Rus moet worden gevild om hem iets te laten voelen.” (Montesquieu)
In de oorlog tussen Oekraïne en Rusland botsen twee werelden op elkaar. Het is duidelijk dat Oekraïne door Rusland is aangevallen omdat dit land zich bij Europa wil voegen, en aldus de symbolisch beladen grens tussen ‘oost’ en ‘west’ verschuift. Dat is niet alleen geopolitiek gezien een verder opdringen van Europees grondgebied en een afkalving van wat Rusland als zijn rijk beschouwt. Wat botst zijn ook verschillende wereld- en levensbeschouwingen. Veelzeggend was de uitspraak van veel Europese leiders dat de oorlog die in februari 2022 uitbrak “onvoorstelbaar” en “ondenkbaar” was. Dat wijst op een voorstellingsvermogen waarin voor oorlog geen plaats meer is, en waarin men alleen te maken heeft met mededingers en gespreksgenoten – een liberale geest die bijna honderd jaar geleden door Schmitt is aangevallen als een vorm van blindheid voor het bestaan van de reële mogelijkheid van oorlog, voortkomend uit de vijandschap tussen volken of levenswijzen.
Aan de andere kant hebben we te maken met een wereld waarin oorlog de gewoonste zaak van de wereld lijkt. Rusland is in de moderne wereld in ieder geval één van de duidelijkste bewijzen dat er een ernstige kanttekening te plaatsen is bij de bekende stelling van Steven Pinker dat de mensheid er in de loop van de geschiedenis minder gewelddadig op is geworden. Rusland stelt ons voor een raadsel: vanwaar die afkeer van vrede en bovenal van die vernietigingsdrang die niet alleen de vijand of onschuldige burgers treft, maar ook op grote schaal de Russen zelf? Betere engelen zien we hier niet, veeleer voorbeelden van gevallen engelen die liever heersen in de hel dan dienen in de hemel – aldus de beroemde en mooie verwoording in Miltons Paradise Lost.
Veel Europeanen vragen zich af wie die vijand is die zich zo gewelddadig aan ons opdringt en onze zo lang gekoesterde rust en tevredenheid verstoort. Maar bovenal: er bestaat verbijstering over de onverschilligheid waarmee Rusland mensenlevens verspilt. Lang geleden had Montesquieu in zijn befaamde L’esprit des lois een antwoord klaar, dat vooral als beeldspraak moet worden opgevat. Hij deed, overigens niet erg wetenschappelijk, onderzoek naar de samenhang tussen vele factoren die van invloed zijn op de wetgeving, zoals natuurlijke omstandigheden, volksaard, religie, handel, politiek stelsel. Montesquieu meent dat het klimaat belangrijke gevolgen heeft. Een koud klimaat zorgt ervoor dat zenuwen en vezels minder gevoelig zijn, terwijl omgekeerd een warm klimaat tot (over)gevoeligheid leidt. Dat alles kan dan worden ondersteund met voorbeelden uit alle windstreken, waarbij Montesquieu ook dit vaststelt: “Een Rus moet worden gevild om hem iets te laten voelen.” Noordelijke volken zijn minder gevoelig voor pijn dan andere volken, hetgeen te maken heeft met de vezels van hun lichaam, aangepast aan het klimaat. Uiteraard staat de Rus hier voor het Russische volk: het is gewend aan straffe omstandigheden, gehard door het klimaat, en dus in staat veel te verduren en te verdragen. Zeker als men dat met Nederlanders vergelijkt. Montesquieu put zijn wijsheden vooral uit één bron: John Perry, État present de la grande Russie, Parijs 1717, waarvan men mag aannemen dat hij het grote Rusland bezocht heeft. Die meldt onder meer dat Russen zichzelf moeiteloos verkopen, en dus een vorm van slavernij verkiezen: “hun vrijheid is niets waard”. Van belang is ook dat Montesquieu op grond van hetzelfde boek vaststelt dat Rusland een land van slaven is en nauwelijks een ontwikkelde middenklasse heeft. De despoot en zijn handlangers behandelen hun onderdanen als vee, werkvolk en kanonnenvoer. Een volk met een verleden als grondeigenaar of lijfeigene bestaat dan ook uit mensen die sterk met het Russische grondgebied zijn verbonden. Het spreekt voor zich, dat het hier om oude vooroordelen gaat, ontstaan uit een behoefte treffende beelden te vinden voor een land of volk. Niettemin kan het ons op een spoor zetten om het raadsel van oorlog en vrede te ontwarren.
De bereidheid te sterven op het slagveld
Het citaat van Montesquieu heeft kennelijk grote indruk op mij gemaakt, want ik moet er de laatste tijd voortdurend aan denken bij het lezen van (literaire) verslagen over het gedrag van Russen in de oorlog. Ik denk dan aan de Verhalen van Isaak Babel over de jaren van de Russische Revolutie, of het hallucinante Een sentimentele reis. Herinneringen 1917-1922 van Viktor Sjklovski dat zich deels ook in de Oekraïne afspeelt. Maar evenzeer de Tweede Wereldoorlog, zo las ik elders, kende militaire operaties waarin Russische soldaten massaal werden geslachtofferd zonder noemenswaardig resultaat, bijvoorbeeld in een aanval op het door de Duitsers bezette Kyiv. De ongehoorde vernietigingsdrift van de Russen in Tsjetsjenië, in Syrië en nu in Oekraïne duidt ook op een volledig gebrek aan mededogen voor slachtoffers. Nu zijn de Russen daarin uiteraard niet uniek, zeker niet als men de beide Wereldoorlogen voor ogen houdt. Maar het gaat mij nu om het huidige front tussen Europa en Rusland – en het verschil in geesteshouding dat daar zichtbaar wordt. Dat is de eigenlijke reden waarom ik het citaat van Montesquieu in herinnering roep. Een gesprek met een commandant van een infanteriecompagnie in het leger van Oekraïne, die de naam ‘Jimmy’ krijgt, afgedrukt in de NRC van 2 augustus 2024, biedt zicht op de botsing tussen culturen die daar plaats vindt, wanneer hij meent: “Onze soldaten hechten veel meer aan het leven, dat is zeker, geen twijfel, 100 procent.” Jimmy is verbaasd over het zinloze gemak waarmee Russische soldaten zich tot doelwit maken, en bij bosjes sneuvelen: “Soms denk ik zelfs dat ze het leuk vinden om daar te rennen en te sterven. Dan denk ik bij mezelf: iemand stond om drie uur ‘s morgens op en dacht: ‘Ik ga sterven, precies vandaag ga ik sterven. Wat een mooie dag om te sterven’. Hij doet zijn rugzak op en rent op ons af. En dan gaat hij.”
Er zijn meerdere prozaïsche redenen waarom Russen zich zo gemakkelijk naar het front en een gewisse dood laten drijven – behalve de waan onsterfelijk te zijn. We weten dat er gevangenen geronseld zijn die hun ‘vrijheid’ kregen in ruil voor een vertrek naar het front. Ook is bekend dat vele jonge mannen weinig uitzicht hebben op een redelijk betaalde baan en daarom weinig keus hebben bij een goed aanbod het leger te versterken. Burgers en soldaten kunnen ook eenvoudig gedwongen zijn naar het front te gaan, en aldaar aangekomen nog verder onder druk gezet of simpelweg gedrogeerd zodat hun doodsangst even overwonnen is. In de documentaire Russians at War twijfelen Russische militairen hardop: is het goed dat ze daar zijn? Ze stellen: „De staatsverhalen over de oorlog zijn leugens” en „Als ik dit alles had geweten had ik dit contract nooit ondertekend.” Ze merken dat de propaganda aan het front weinig soelaas biedt. „Ik kwam vanwege patriottisme”, stelt een soldaat. „Oh ja?” schampert een ander. „En heb je dat gevonden?” Wie wil begrijpen waarom de Russische mannen naar het front komen, vindt in de film een antwoord. Geld voor thuis, vaderlandsliefde, militaire steun voor de Donbassers, gemeenschapsgevoel, plichtsbesef. „Ze kunnen niet weigeren de strijd in te gaan. Wie een bevel weigert, verraadt niet de staat, die is ver weg, je verraadt degenen naast wie je geslapen hebt en naast wie je je kommetje leeg at.” Poetin heeft ten slotte een sterke greep op de informatievoorziening waardoor hij nauwelijks gehinderd zijn propaganda kan verspreiden, tegenstanders monddood kan maken, of ze gewoon laten vermoorden, en kan putten uit een diep verankerd mythologisch beeld van Rusland als een indrukwekkend rijk met een eschatologische missie. Dat laatste wijst echter al op meer geestelijke en minder prozaïsche beweegredenen.
Oorlog is gericht op de vernietiging van mensen en hun leefomgeving teneinde hen te dwingen aan de eisen van de oorlogvoerende partij te voldoen, maar vereist tegelijk een bereidheid de vernietiging te verdragen die de tegenpartij kan aanrichten. Dat laatste lijkt mij beslissend. Het lot van een ander volk zal de oorlogvoerende partij doorgaans een zorg zijn, maar het eigen volk is een ander verhaal. Hier speelt een verschil in gevoeligheid voor de offers die men zelf bereid is te brengen. Feit blijft het voor oorlog en vrede beslissende gegeven dat mensen bereid zijn hun leven te geven, zich te offeren voor een zaak waarvan ze zelf niet meer zullen genieten. Er kunnen allerlei beweegredenen zijn waarom mensen de drempel overstappen die hun leven in gevaar brengt, het offer is een verschijnsel dat in een breder verband moet worden gezien. Het is veelzeggend dat een bekende Russische ideoloog, Alexander Doegin, spreekt van een ‘sacrale geografie’, een beschrijving van het leven van volkeren op aarde, betrokken in een heilige oorlog tussen beschavingen, vanuit een gezichtspunt dat het offer centraal stelt. Wat we kortom moeten begrijpen is dat beslissende verschil dat de Oekraïense commandant opmerkt, en dat zich hier manifesteert aan het front, maar uiteraard een bredere betekenis heeft. Wellicht schuilt in ieder mens een ‘Rus’ of een ‘westerling’, zij het in verschillende verhoudingen. De tweespalt verwijst naar een aantal onderscheidingen die elkaar vaak overlappen: profaan en sacraal, materiële en spirituele cultuur, ‘west’ en ‘oost’, individu en gemeenschap, handelsgeest en heldendom.
Uit het voorafgaande werd duidelijk dat het wezenlijke verschil bestaat in de houding tegenover de waarde van het mensenleven als er hogere waarden in het spel zijn. Is de mens zelf de hoogste waarde of is de enkeling ondergeschikt aan de waarde van een gemeenschap? Een politiek van de mensenrechten staat dan tegenover een politiek van het mensenoffer. Een politiek van het mensenoffer vooronderstelt een sacrale cultuur waarin de vaak als goddelijk ervaren macht zich moet tonen, en meedogenloos en onverschillig het verlies van mensenlevens verdraagt. Een politiek van de mensenrechten investeert in individuen, en maakt deze niet zonder meer ondergeschikt aan de gemeenschap. Uiteraard is dit een zwart-wit-voorstelling. Er is nog een ander belangrijk onderscheid: de bereidheid zichzelf te verdedigen en zo nodig offers te brengen voor de eigen vrijheid, en de bereidheid een oorlog te voeren in naam van hogere idealen of simpelweg machtsuitbreiding of levensruimte. De simpele tegenstelling dient dan ook allereerst voor de gedachtegang – een werkhypothese.
De antiwesterse cultuurstrijd
We kunnen wat betreft deze verschillen in geesteshouding overigens ook in de eigen culturele traditie te rade gaan. Ze bestaan al heel lang en zullen voorlopig ook wel bij ons blijven. Thomas Mann beschreef in verschillende passages in Der Zauberberg (1924) de woordenstrijd tussen een burgerlijke en liberale Verlichtingsdenker, Settembrini, en een in de christelijke traditie wortelende jezuïet, Naphta. Ik raad de lezer aan deze passages zelf eens op te slaan, want in dit bestek kan ik daar niet op ingaan. Van belang is vooral het verband dat Naphta ziet tussen geestelijke en militaire tucht: de onderschikking van het eigen lichaam (en alle wereldlijke en zinnelijke geneugten) aan een ideëel programma, wat dat dan ook mag inhouden – tot aan een mogelijk dood toe. Deze verdediging van een dualisme waarin de geest boven het lichaam staat vinden we ook bij Russische denkers die zich uitdrukkelijk tegen het decadente Westen richten en getuigen van hun afkeer van de politiek van de mensenrechten. Dit aniwesterse denken, dat vaak een letterlijke omkering is van ‘onze’ Verlichtingsidealen, is mede daarom zo fel omdat de ‘Europese geest’ ook in Russische kontreien weet door te dringen.
Twee motieven spelen daarin een hoofdrol: een hang naar een traditionele, spirituele cultuur en een afwijzing van een ‘liberale’ wereldhegemonie die een bedreiging is voor de eigen Russische cultuur. Vandaag is het vooral Alexander Doegin die een filosofisch (of ideologisch) project ontwikkelt en erop uit is een ‘traditionalistisch’ denken te herstellen. Dit gaat uit van het mythische gegeven van een oorspronkelijke spirituele cultuur, geleid door een geestelijke macht en ondersteund door een heroïsche krijgerskaste, waarvan we nog sporen vinden in het Indiase kastenstelsel, maar ook in Plato’s ideale staat of in de middeleeuwse tweezwaardenleer (paus en keizer, troon en altaar). Ook sluit Doegin aan bij Heideggers begrip van Dasein, een verwijzing naar een pre-socratische ervaring van het zijn, die sterke verbondenheid met de aarde kent. Het Westen staat dan voor het verval dat een te sterke gerichtheid op maakbaarheid, technologie en individuele vrijheid met zich meebrengt.
Deze afkeer van de Europese burgerlijke gezapigheid, waarin mensen vooral aan het genieten van hun aardse bezittingen zijn gehecht, en niet langer bereid zijn voor het politieke bestaan te vechten, vinden we ook bij een Russische aristocraat waarvan enkele geschriften onlangs gebundeld en in Duitse vertaling verschenen: Konstantin Leontjew. Deze verdedigt ook een agrarische samenleving, uiteraard met een geïdealiseerde samenleving van grondeigenaren en lijfeigenen, tegen de kapitalistische uitbuiting van de natuur en het verval van de mens tot een homo economicus. Het gaat te ver in dit verband uitgebreid op deze teksten in te gaan. Ik geef ze als leestips voor wie behoefte heeft zich in deze geesteshouding te verdiepen om te begrijpen wat Russen bezield zich zo in massavernietiging te storten. De kern daarvan is het grote belang van een geestelijk leven, en daarmee een rangorde waarin kerk en krijgsmacht leidend zijn, dat een afwaardering van het aardse bestaan met zich meebrengt.
Uit een meer verrassende hoek komt een ander pleidooi voor een antiwesters front: een korte tekst van de taalwetenschapper Nicolaj Troebetskoj, die in het begin van de twintigste eeuw aan de wieg staat van de moderne taalwetenschap (net zoals Sjklovski overigens), een uiterst formalistisch denker die tegelijk het gevaar van de westerse invloed op de Russische cultuur en andere culturen in de wereld beschrijft. Hij gebruikt daarbij de sociologische theorie van Gabriel Tarde over maatschappelijk-culturele veranderingen die beginnen bij een nieuwigheid door iemand uitgevonden en vervolgd worden door nabootsing en verspreiding (of niet). Troebetskoj stelt dan vast dat het binnendringen van een nieuwe cultuur nooit volledig kan zijn omdat er altijd resten van de traditie blijven hangen, zodat een verwesterde cultuur altijd minderwaardig blijft aan de oorspronkelijke die zichzelf kan blijven. Het minderwaardigheidsgevoel zal tot onrust en mogelijk tot geweld leiden – een krachtige antiwesterse reactie. Bovendien vindt hij de westerse cultuur arrogant en hegemoniaal. Hij pleit al in de jaren twintig van de vorige eeuw voor een sterke beweging tot behoud van de eigen cultuur en dus voor een cultureel multipolaire wereld. De wereldvrede kan dan alleen bereikt worden wanneer het westen inbindt en zijn hegemoniale aanspraken laat varen. Dat kan ook het einde van een universele politiek van de mensenrechten betekenen, waar andere culturen een groter belang aan traditionele gemeenschapswaarden hechten en dus minder oog hebben voor individuele vrijheden.
Het begrip van oorlog in post-heroïsche maatschappijen
De grote vraag is hoe westerse maatschappijen op deze verhevigde weerstand kunnen antwoorden. Zij zullen ook hun eigen culturele wortels niet willen verlaten en dus moeten blijven vasthouden aan liberale beginselen als de rechtstaat, universele mensenrechten, vrije markt en vrije verkeer enzovoort. Deze cultuur is post-heroïsch, om een begrip van Herfried Münkler te gebruiken, dat wil zeggen heeft een cultus van het heldendom achter zich gelaten. De westerse mens is gericht op ondernemen en onderhandelen, wat een vreedzame omgeving vereist waarin de dreiging van vernietiging is geminimaliseerd. Dat verklaart de verbijstering en het gebrek aan voorstellingsvermogen bij het uitbreken van de oorlog in Oekraïne, zeker toen deze zulke barbaarse vormen aannam. We zien een toenemende overtuiging dat wij gezien het ontstaan van een multipolaire wereld te ver zijn doorgeschoten in onze afkeer van oorlog. De cultus van het heldendom kan men zien als een middenweg tussen enerzijds een naïef pacifisme dat alle heil verwacht van vrij economisch verkeer binnen een liberale rechtsorde, en anderzijds een sacraal machtsvertoon dat mensen opoffert aan nationale grootheidswaan. Heldendom bestaat in de bereidheid het leven op het spel te zetten voor de vrijheid van een samenleving, omdat men niet wil buigen voor het geweld van de vijand. Onvrijheid is: vrees voor de dood, lafheid, met onderwerping als mogelijk gevolg.
De strijd van helden vooronderstelt symmetrie of gelijkwaardigheid in de oorlogvoering, en dus geregelde oorlogvoering, geen strijd tussen ongelijken. Het eerbetoon aan de held (zonder dichters geen helden) schept ook een maatgevende orde die het geweld in de oorlog aan banden legt: de erecode is dat de krijger zich meet met gelijken. Wezenlijk is de bereidheid zichzelf te offeren voor een goede zaak, wat samengaat met het bestaan van een symbolische of religieuze orde die aan de dood een bijzondere betekenis geeft. Het verval van de godsdienst gaat hand in hand met de teloorgang van de zelfopoffering. Wereldlijk geweld dient slechts macht en geld, de oorlogsheld verandert in een oorlogsondernemer. Vrede maakt mensen tot gezapige burgers die alleen nog met zichzelf bezig zijn, maar niet meer bereid zijn voor een hogere zaak te strijden wanneer deze bedreigd wordt. Een oorlog kan de moraal weer opvijzelen. De moraal van de plicht staat tegenover de moraal van de mensenrechten.
Mark Rutte, de secretaris-generaal van de NAVO, riep onlangs de Europeanen op om zich geestelijk voor te bereiden op een oorlog. Wat betekent geestelijke voorbereiding? Welke geest moeten wij ons dan eigen maken? Moeten wij dan net zoals de vijand gaan denken? Een oorlog vooronderstelt een symmetrische betrekking, aangezien in beginsel beide partijen in het conflict op dezelfde wijze handelen. Niettemin kan er ook sprake zijn van een zekere asymmetrie omdat beide partijen niet op dezelfde manier in de strijd hoeven te staan en deze verschillen tot uiting kunnen komen in de wijze waarop oorlog gevoerd en gemotiveerd wordt. Dan gaat het niet alleen om het onderscheid tussen een offensieve en defensieve oorlog, maar bijvoorbeeld ook om de wijze waarop met de eigen soldaten wordt omgegaan. Een post-heroïsche, burgerlijke, individualistische maatschappij (“onze manier van leven” aldus onze voormalige premier) moet het hebben van technologie waarin de eigen manschappen gespaard blijven. Een spiritualistische of traditionalistische maatschappij kan een deel van het volk offeren en aan dit mensenoffer haar eigen glorie verbinden – de helden die gestorven zijn voor het vaderland. Het is in ieder geval zaak de verscheidenheid in ‘geestelijke voorbereiding’ goed in de gaten te houden, en in het geval van Europa onze eigen geestelijk erfgoed te behoeden. De ‘Russische geest’ krijgt ook in dit deel van de wereld steeds meer bewonderaars.
Literatuur
- Aleksandr Dugin, The fourth political theory, Arktos, London 2012 (vertaald uit het Russisch door Mark Sleboda en Michael Millerman).
- Boris Groys, ‘Imperium als Projekt. Politische Theologie von Wladimir Solowjow bis Alexandre Kojève’, in Lettre International 143, winter 2023, blzn.43-47.
- Elena Kostioukovitch, ‘Kiew im Kampf. Aus der Geschichte einer Festung über Abgründen von Barbarei’, in Lettre International 144, voorjaar 2024, blzn.7-13.
- Konstantin Leontjew, Der Durchschnittseuropäer: Ideal und Werkzeug universaler Zerstörung, Karolinger, Wien 2023.
- Thomas Mann, De toverberg (in de vertaling van Pé Hawinkels), De Arbeiderspers, Amsterdam 19804, blzn.480-531, 567-604, 634-678, 761-768, 897-919.
- Charles de Montesquieu, Over de geest van de wetten, Boom, Amsterdam 2006, 14.2, 15.6, 19.14, 22.14.
- Herfried Münkler, Kriegssplitter. Die Evolution der Gewalt im 20. Und 21. Jahrhundert (2015), Rowohlt, Berlijn 2017.
- Viktor Sjklovski, Een sentimentele reis. Herinneringen 1917-1922 (1923), De Arbeiderspers (privé-domein), Amsterdam 1980.
- Marin Terpstra, ‘Het einde van de politiek van het mensenoffer?’, in Marcel Poorthuis & Joachim Duyndam (red.), Einde van de politiek? Over populisme, democratie en staatsgeweld, Damon, Eindhoven 2019, blzn.132-146 ; ‘“Contradicitur!” Vrijheid en tijdsordening in Dugins ‘vierde politieke theorie’’, in Ad Verbrugge, Theo de Wit (red,), De liberale democratie onder vuur, Uitgeverij De Nieuwe Wereld, Leiden 2023, blzn.131-160.
- Nikolaj Sergevitsj Troebetskoj, ‘Europa und die Menschheit’ (1920), in Heinz Miklas (red.), Russland, Europa, Eurasien, Verlag der Österreichischen Akademie der Wissenschaften, Wenen 2005, blzn.31-91.
- Artikelen in NRC, 2 augustus 2024 (bijdrage van Simone Peek) en 21 november 2024 (over de documentaire Russians at War).