Het begrip van maatschappelijke klassen is een mooi voorbeeld van de wisselwerking tussen onderscheidingen die mensen maken in gedachten of in communicatie enerzijds en die bestaan in de maatschappelijke werkelijkheid.[1] Een onderscheid dat maatschappelijk gestalte krijgt groepeert mensen aan beide kanten van de grenslijn. Zo komt Marx ertoe het onderscheid tussen het bezitten of niet bezitten van productiemiddelen (niet: bezit of eigendom in het algemeen) als grond ziet voor het onderscheid tussen twee klassen: kapitalisten en proletariërs, bourgeoisie en arbeidersklasse.[2] Het onderscheid ligt verankerd in wetgeving (die gunstig kan uitpakken voor de ene klasse vooral als vertegenwoordigers daarvan politieke macht hebben) en vooronderstelt zo al een heel maatschappelijk netwerk van ordeningen en praktijken. Verandert het bezit van en dus ook zeggenschap over productiemiddelen van karakter, bijvoorbeeld vanwege onwenselijke gevolgen ervan of onder invloed van toegenomen politieke macht van de uitgesloten klasse, dan verdwijnt deels of helemaal dit bijzondere maatschappelijke (en politieke) onderscheid tussen klassen.
Elk logisch onderscheid kan een maatschappelijk onderscheid worden en mensen verdelen in verzamelingen, groepen of klassen.[3] Dat roept spanningen op wanneer dit maatschappelijke onderscheid met ongelijkheid in de toegang tot bestaansmiddelen of mogelijkheden voor een (aanvaardbaar) sociaal leven gepaard gaat.[4] In het geval van graduele onderscheidingen is de verdeling van mensen in klassen uiteraard niet scherp: men heeft maatstaven nodig om bijvoorbeeld tussen rijk en arm te onderscheiden (armoedegrens), en die maatstaven kunnen betwistbaar zijn.[5] We spreken dan met een wat ongelukkige term over “asymmetrisch contrasterende begrippen”, onderscheidingen die gestalte krijgen in onderscheiden groepen (christen en heidenen bijvoorbeeld) die niet gelijkwaardig zijn – in de voorbeelden van Koselleck omdat het onderscheid door één groep wordt gemaakt: zelf- en vreemdbeschrijvingen.[6] Een bijzonder geval is het onderscheid tussen heersende en onderworpen klassen, dat verwijst naar uitsluitende toegang tot politieke macht, rijkdom, grond, openbaarheid (media), goddelijke machten, natuurlijke bronnen enzovoort.
De verdeling van mensen aan beide kanten van een onderscheid verandert pas in duidelijk onderscheiden maatschappelijke klassen wanneer er meerdere onderscheidingen spelen die gekoppeld worden en elkaar versterken. Een belangrijk en paradoxaal aspect daarvan is ook de toegang van mensen tot algemeen geldige beschrijvingen van maatschappij, die tot ongelijke verhoudingen van mensen tot de heersende semantiek kan leiden, zeker wanneer het om asymmetrische begrippen gaat en mensen te lijden hebben van een vreemdbeschrijving waaraan ze zich moeilijk kunnen ontworstelen. Mensen worden dan geacht te beantwoorden aan maatschappelijk heersende idealen van bepaalde identiteiten (man of vrouw zijn bijvoorbeeld) waaraan ze vervolgens niet (helemaal) voldoen of die afwijkt van een zelfbeschrijving die niettemin weinig erkenning geniet. De strijd om de betekenis van woorden maakt deel uit van de maatschappelijke werkelijkheid, omdat die laatste pas ontstaat omdat onderscheidingen een maatschappelijke gestalte krijgen.[7]
Vandaar dat er ook vele klassentheorieën bestaan, afhankelijk van de onderscheiding die men wezenlijk vindt. (Een maatschappij die het geestelijke leven het belangrijkste vindt kent een andere indeling van klassen dan een maatschappij die economie vooropstelt.) Ook van belang is of de indeling betekent dat mensen aan een klasse gebonden zijn (bijvoorbeeld wanneer dit gekoppeld is aan de familie waarin iemand geboren is), of dat men tot meerdere klassen kan behoren of van klasse kan wisselen (sociale mobiliteit). Er kan een belang schuilen achter de vereenvoudiging van het begrip van klassen door onduidelijke maatstaven of door het gebruik van een simpele tweedeling (op grond van één onderscheid). Complexiteit neemt toe naarmate de waarnemer met meer onderscheidingen werkt en meer oog heeft voor overlappingen en uitzonderingen.[8]
Wanneer mensen verdeeld worden in groepen of klassen (rond een bepaald onderscheid, zoals kapitaal en arbeid) ontstaan tegelijk verschillende beschrijvingen van maatschappij, aangezien elke groep een eigen en andere kijk op de werkelijkheid heeft: zelf- en vreemdbeschrijvingen (denk aan Klassenbewußtsein). Mensen kunnen zich die ‘identiteit’ al of niet eigen maken, en op verschillende manieren duiden: als rijk en arm, of als uitbuiter en uitgebuitene, als heer en knecht enzovoort. (De vraag is altijd: wie beschrijft wat vanuit welk gezichtspunt?) Het onderscheid zelf kan in het geding komen, aangezien de maatschappelijke verankering ervan voor de ene partij voordelig is en dus bescherming behoeft en voor de andere partij nadelig is en mogelijk verzet oproept. Het onderscheid wordt tot tegenstelling en tot tegenspraak. Maatschappelijke onderscheidingen die ongelijkheid tussen mensen teweeg brengen, zijn daarmee een bron van strijd en deze brengt vanzelf naast beschrijvingen ook waarderingen en zelfs oproepen tot handelingen voort.[9] De woordenstrijd kan mogelijk zelfs omslaan in een werkelijke strijd: toenemende intensivering.
De in de wereld geworpen enkeling stuit op verschillende levensomstandigheden, blijkt onderscheiden vermogens en talenten te bezitten, in de loop van zijn leven openen of sluiten zich deuren, er dienen zich verschillende mogelijkheden en begrenzingen aan – het lot is daarmee grotendeels vastgelegd, al kunnen er mogelijkheden over het hoofd gezien zijn. Dat alles roept tevredenheid hier, onvrede daar op, mensen ontsteken in woede of berusten in hun lot, andere mensen slaan zich op de borst of prijzen zich gelukkig. De maatschappelijke onderscheidingen leveren een veelheid en verscheidenheid aan omstandigheden, kansen en stemmingen die zich op verschillende wijzen uiten. Differentiatie individualiseert, een politieke beweging moet de enkelingen weer hun gemeenschappelijke lot voor ogen brengen en het noodlot uitdagen. Alles komt aan op de zelfbeschrijving of identiteit van mensen: zien zij zich als een klasse (die strijdt voor een klassenloze maatschappij) of blijft dit begrip een kenmerk van bepaalde waarnemers van maatschappij?[10] De vraag naar identiteit doet zich niet voor in een standenmaatschappij die weinig of geen verkeer tussen de groepen kent: men weet waar men aan toe is, ieder kent zijn en haar plaats. In een functioneel gedifferentieerde maatschappij moet de enkeling zelf zijn plaats zoeken en veroveren, alhoewel ook dan nog uitgangspunten en dus ook kansen verschillen. Kenmerkend voor een moderne maatschappij is dus dat functionele onderscheidingen betreffende vaardigheden en vereisten, tussen welke het moet klikken, doorslaggevend zijn, en dat deze onderscheidingen gradueel zijn: mensen zijn meer of minder geschikt, functies zijn meer of minder veeleisend, persoonlijke kenmerken spelen een grotere of kleinere rol. Gelijkheid is maatgevend, ongelijkheid moet men onderbouwen.[11]
Het maatschappelijk verkeer is daarmee in beginsel aan zichzelf overgeleverd: ze vindt plaats of niet, en als ze plaats vindt kan het worden afgebroken of voortgezet door de deelnemers. De enkeling brengt in het verkeer de eigen maatstaven mee om dit voort te zetten of af te breken, waarbij uiteraard een functionele omgeving leidend kan zijn. Of men met het winkelpersoneel behalve een zakelijke ook een vriendschappelijke omgang heeft, is aan de betrokkenen zelf – alhoewel over het algemeen vriendschappelijke omgang bevorderlijk is voor het zakelijke verkeer, en in die zin ook functioneel is. De achtergrond van een mens speelt dus altijd een rol, en daarmee kunnen ook kenmerken van groepen in het verkeer binnendringen en de vraag bepalen of omgang gewenst is of niet. De sociale differentiatie is dan wel in het algemene kader van communicatie irrelevant (waarvan het eerste artikel van de Nederlandse grondwet getuigt), in de praktijk dringt deze door in het maatschappelijke verkeer en zorgt daar voor selectie en discriminatie, die vooral uiterlijke kenmerken betreffen. De invloed van mode en reclame kan zich hier ook doen gelden, wanneer mensen zich kunstmatige identiteiten aanmeten uit het verlangen ergens bij te horen en voor soortgenoten herkenbaar te zijn.[12] Inmiddels is het woord bubbels ingeburgerd dat wijst op het ontstaan van (betrekkelijk) gesloten groepen mensen die alleen onderling verkeren: in de leefwereld of in de zogenaamde social media. Deze groepen ontstaan ‘spontaan’ en geven blijk van een behoefte aan onderscheiding en identiteit, waarbij de verschillen veelal willekeurig zijn en in ieder geval niet steevast verwijzen naar ‘harde’ maatschappelijke onderscheidingen.
Uiterlijke kenmerken bieden houvast omdat mensen geen onmiddellijke toegang hebben tot de beweegredenen van andere mensen en dus geen zekerheid hebben over het toekomstige gedrag van andere mensen. Uitingen van beweegredenen kunnen geveinsd zijn of bedoeld om te misleiden. De betrouwbaarheid van mensen blijkt uit de praktijk en de ervaring, hoewel ook dan bedrog niet is uitgesloten. Opgroeien in een bestendige omgeving is een grond voor vertrouwen die dan gekoppeld is aan deze groep mensen – of uiteraard van een diep wantrouwen die mensen ernstig kunnen beschadigen. In deze kluwen van ervaringen en gevoelens ontstaat de grondhouding van mensen jegens andere mensen, met inbegrip van een indeling in een ‘wij’ en een ‘zij’ (die dan ook weer kan worden ingedeeld). Onderzoek laat zien dat onderscheiden groepen door bepaalde prikkels tot wedijver en zelfs vijandschap kunnen worden gebracht, zelfs als mensen willekeurig in groepen zijn ingedeeld. Bateson heeft onderzocht hoe samenlevingen met de gevaren van schismogenese omgaan (en ook welke schade vertrouwensbreuken in de vroege jeugd kunnen aanrichten).[13] Wie opgroeit moet leren omgaan met de gevoelens die optreden bij spanningen en strijd, bijvoorbeeld door oefeningen in wedstrijden. Dit werkt echter vooral wanneer de tegenpartij tot dezelfde of een bevriende groep behoort, maar niet wanneer deze buiten de vertrouwde omgeving valt, waarmee geen omgangsvormen zijn vastgelegd (en dus ‘alles geoorloofd is’).
Noten
[1] Voor een kritiek op de idee dat semantiek of de betekenis van woorden een weerspiegeling is van de maatschappelijke werkelijkheid zie Quentin Skinner, ‘Language and political change’, in Terence Ball, James Farr, Russell L. Hanson (red.), Political innovation and conceptual change, Cambridge University Press, Cambridge enz. 1989, blzn.6-23.
[2] Louis Althusser, Réponse à John Lewis, François Maspero, Parijs 1973, legt er de nadruk op hier het begrip van klassen (meervoud) te gebruiken, en niet te spreken over bijvoorbeeld de emancipatie van de arbeidersklasse in de maatschappij, omdat dit begrip is gekoppeld aan een maatschappelijk onderscheid. Er bestaan niet eerst klassen en dan klassenstrijd, maar het maatschappelijke onderscheid leidt tot ongelijkheid die vervolgens verzet en als antwoord beschermingsmaatregelen oproept, en dit alles als een historisch proces aangezien dit onderscheid zelf ontstaat en zich ontwikkelt, bijvoorbeeld van kleinschalige tot grootschalige vormen van eigendom van productiemiddelen (accumulatie). Het gaat er om dat de vermaatschappelijking van onderscheidingen gevolgen heeft, en dat één van die gevolgen het ontstaan van ‘klassen’ is.
[3] Het onderscheid tussen al of niet in eigen recht staan, of macht/zeggenschap over zichzelf hebben of niet, leidt dan tot een andere indeling en dynamiek van klassen: Marin Terpstra, ‘An analysis of power relations and class relations in Spinoza’s Tractatus Politicus’, in Studia Spinozana, (1995)9, blzn.79-105.
[4] Niklas Luhmann, Ideenevolution. Beiträge zur Wissenssoziologie, Suhrkamp, Frankfurt a/M 2008, blzn.72-73 [2. Zum Begriff der sozialen Klasse]. Zijn punt is dat het woord ‘klasse’ slechts twee eeuwen oud is maar over de tijd heen voor alle historische maatschappijen wordt gebruikt. Dat hoeft geen probleem te zijn, zodra men het begrip ‘klasse’ in louter logische en sociaal-ontologische zin gebruikt, wat Luhmann ook op het oog heeft wanneer hij spreekt van een “multidimensionale Schematisierung” die onderscheiden is van functionele differentiatie. Maar ook daar geldt dat mensen in hun functionele verrichtingen ingedeeld kunnen worden in groepen (kopers en verkopers, gelovigen en niet-gelovigen, soldaten en burgers enzovoort). Hier gaat het overigens om abstracte of formele klassen, aangezien de leden van klasse kunnen wisselen: de ene keer is men koper, een andere keer verkoper. Men moet hier dus ook onderscheid maken tussen klassen waaruit men wel of niet kan ontsnappen.
[5] Hier blijkt al hoe onzinnig het is tussen semantiek en maatschappelijke orde te onderscheiden en hier een oorzakelijke betrekking te vermoeden. Maatschappij bestaat alleen maar als referentiepunt in een beschrijving van maatschappelijke ordeningen en men behoeft zinvolle begrippen om de maatschappij waar te nemen. Het onderscheid tussen cognitieve, communicatieve en maatschappelijke onderscheidingen is dan nodig, dat wil zeggen dat men de vraag moet stellen welke gestalte een onderscheiding aanneemt: een gedachte, een gesprek of geschrift, of waarneembare maatschappelijke verschijnselen, zoals geldgebrek of een afwijzing.
[6] Reinhart Koselleck, ‘Zur historisch-politischen Semantik asymmetrischer Gegenbegriffe’ (1975), in Vergangene Zukunft. Zur Semantik geschichtlicher Zeiten, Suhrkamp, Frankfurt a/M 1989, blzn.211-259. De voorbeelden betreffen vooral gevallen van zelfonderscheiding, en niet om onderscheidingen die voor een waarnemer toegankelijk zijn, bijvoorbeeld op grond van uiterlijke kenmerken.
[7] Geslachtsverschillen zijn weliswaar (in de meeste gevallen) waarneembaar, maar de betekenis die daaraan gegeven wordt kan heel verschillend zijn (gender); bovendien valt die waarneming nooit helemaal los te zien van de betekenisgeving – legt men bij geslachtsgemeenschap de nadruk op binnendringen of op ontvangen?
[8] Carl Schmitt, ‘Der Gegensatz von Gesellschaft und Gemeinschaft als Beispiel einer zweigliedrigen Unterscheidung. Betrachtungen zur Struktur und zum Schicksal solcher Antithesen’, in Estudios juridico-sociales. Homenaja al Profesor Luis Legaz y Lacambra, Universidad de Santiago de Compostela, 1960, blzn.165-178, stelt vast dat nadruk op een tweedeling doorgaans polemische beweegredenen heeft, terwijl het gebruik van een driedeling (of een verdere verdeling) meer mogelijkheden tot verzoening brengt. Luhmann maakt hetzelfde punt wat betreft Marx’ dualisme van kapitaal en arbeid: “Sie transformiert die Ordnungssemantik in eine Kampfsemantik” [83], oftewel Marx maakt een descriptief tot een polemisch onderscheid.
[9] Dat betreft dan wat men in navolging van Gallie wezenlijk omstreden begrippen of onderscheidingen kan noemen, waarbij de betekenis van woorden in het geding komt, maar waarin ook (zoals Skinner in aansluiting bij Austin en Searle aangeeft) verschillende taalhandelingen aan de orde komen, die vaak ook door elkaar lopen. Men kan zelfs het feit dat een onderscheiding een maatschappelijke gestalte krijgt een performatieve taalhandeling noemen: een omzetting van cognitieve via communicatieve naar maatschappelijke onderscheidingen is een enscenering van de menselijke werkelijkheid die aan mensen onderscheiden rollen toekent.
[10] Luhmann, Ideenevolution, blzn.87-91.
[11] Luhmann, Ideenevolution, blz.97.
[12] Luhmann, Ideenevolution, blzn.103-109, geeft aan dat dit zich aandient vanaf de verzwakking van de standenmaatschappij, steunend op een strikte scheiding tussen de standen hetgeen betekent dat geen verkeer tussen de standen toegestaan of gewenst is, een verval dat zich allereerst toont in de thematisering van de smaak (en dus smaakverschillen). Hoezeer dat nog bepalend is voor de hedendaagse maatschappij, is aangetoond door Pierre Bourdieu, La distinction. Critique sociale du jugement, Minuit, Parijs 1979; Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip, Van Gennep, Amsterdam 1989.
[13] Gregory Bateson, Steps to an ecology of mind, The University of Chicago Press, Chicago/London 1972, met name blzn.61-72 (‘Culture Contact and Schismogenesis’).