De vraag van de redactie, die ik maar even samenvat als “Wordt er te veel geklaagd in Nederland?”, kan ik niet beantwoorden. Mijn vak is sociale en politieke filosofie en de kennis die ik daarvan heb, staat mij alleen toe iets zinnigs te zeggen over de vraag wat er mis zou zijn indien er te veel geklaagd werd. Te veel is nooit goed, aldus een bekende volkswijsheid. Maar is klagen wel goed? En waar duidt het ‘te veel’ op? Het feit dat in een politieke orde zoals wij die kennen de klacht, de aanklacht en de aanklager erkende rechtsvormen zijn, geeft aan dat er een zekere overeenstemming bestaat over de vraag of klagen terecht kan zijn. Ja, dus. Men zou zelfs kunnen zeggen dat het bestaan van recht alles te maken heeft met beslissingen over de vraag wanneer klachten terecht zijn. Een klacht is namelijk verbonden met de vaststelling dat er recht is geschonden. Een klacht is een eerste stap om dit recht te zetten. De rechtsorde is dan de politieke vorm van de klacht. Daarover wil ik het hier hebben.
Spreken over het klagen als politieke vorm vooronderstelt dat men onderscheid maakt tussen soorten van klachten. Ik onderscheid er vier. Ten eerste is er het huis- tuin en keukengeklaag: het gemopper op het weer, de buren, ‘de politiek’. Ik zou zeggen: zolang dit binnenshuis blijft, hoeven we er geen woorden aan vuil te maken. Ten tweede zijn er door het recht erkende klachten. De erkenning hangt dan af van de vraag of de klacht terecht is, dat wil zeggen of er inderdaad sprake is van een schending van een recht van de klager. De klager wordt al of niet, geheel of gedeeltelijk, in het gelijk gesteld. Het gekochte apparaat deugt niet, de belastingaanslag klopt niet, de stadsuitbreiding heeft milieuvoorschriften genegeerd enzovoort. Uiteraard behoren klachtenprocedures van bedrijven of organisaties tot dezelfde categorie. Het gaat om een vastgestelde regeling van het afhandelen van klachten. Ten derde zijn er klachten die niet door het recht erkend worden maar die wel volgens een redelijk, verdedigbaar of denkbaar recht erkend zouden moeten worden. Niet alles wat rechtvaardig is, is immers in de wet als recht erkend. Er zijn klachten die moreel terecht zijn, ook al worden ze in het geldende recht niet erkend. En ten vierde zijn er klachten die in geen enkel erkend of redelijk opzicht terecht zijn, eigenlijk binnenshuis hadden moeten blijven, maar toch buitenshuis geuit zijn. En ook over dat verschijnsel kan men dan weer klagen.
De vraag voor een politiek filosoof is dan: zijn er goed onderbouwde maatstaven te vinden om te onderscheiden tussen de tweede en derde soort (tussen wat positief recht is en wat recht zou moeten zijn), èn tussen de derde en vierde soort (tussen terechte en onterechte klachten)? Kortom, klagen draait om recht. Of misschien beter gezegd: het recht is de manier waarop een samenleving omgaat met het verschijnsel klagen en een onderscheid vastlegt tussen terechte en onterechte klachten.
Die grote vraag kan ik hier niet beantwoorden. Wel wil ik in het kort aangeven waarom het om deze vraag moet gaan. De kern van de zaak is dat het klagen een politieke vorm heeft gekregen. Er is in de samenleving een taal gevonden om het klagen een publieke en beslisbare gestalte te geven, zodat de klachten niet in hun emotionele vormen blijven doorzeuren. Het recht is een manier om het klagen waarneembaar en bespreekbaar te maken en het niet te laten doorwoekeren. Het probleem zou derhalve wel eens eerder kunnen zijn dat het klagen te veel gepsychologiseerd wordt, dat er te veel aandacht voor de emotie achter de klacht is, niet zozeer dat er te veel klachten worden geuit. Het probleem zou kunnen zijn, dat we het gevoel voor politieke vormen verliezen die eeuwenlange ervaring met klagen heeft opgeleverd. Als er te veel geklaagd wordt, dan is het probleem veeleer dat te weinig de vraag gesteld wordt wat al of niet terecht is aan deze klachten. Het lijkt erop dat er een sfeer ontstaan is waarin klagen een vanzelfsprekend recht wordt, omdat het bij voorbaat duidelijk is dat ons mensen voortdurend alleen maar onrecht wordt aangedaan. En dat om de eenvoudige reden, dat we denken dat we overal recht op hebben. Een voorbeeld is de sedert de moord op Pim Fortuin veel gehoorde klacht dat men in Nederland niet alles mag zeggen wat men denkt. Veel van dit soort klagers vragen zich niet eerst af of ze wel het recht hebben om te zeggen wat ze op hun lever hebben.
Gegeven het eerder gemaakte onderscheid kunnen we zeggen dat er drie soorten klagers zijn. De eerste soort omvat degenen die volgens de gebaande paden een klacht indienen en de uitkomst van de procedure aanvaarden. De tweede soort klagers zijn degenen die hun recht hebben proberen te halen, maar hierin niet geslaagd zijn. Zij klagen de rechtvaardigheid van het recht aan. De derde soort bestaat uit klagers die niet in recht of rechtvaardigheid belang stellen, maar gewoon vinden dat hen tekort is gedaan. Met de uitspraak dat er in Nederland te veel geklaagd wordt kan men dan drie dingen bedoelen. Ten eerste: rechters en klachtenbureaus raken overbelast omdat burgers steeds meer hun recht willen halen. Ten tweede: de rechtsorde deugt niet, er is te veel onrecht dat niet ongedaan wordt gemaakt. Ten derde: de rechtsorde is in een ernstige crisis, een burgeroorlog dreigt. Nogmaals, wat het geval is, kan ik als filosoof niet beoordelen. Ik heb dat niet onderzocht. Ik wil nu vooral ingaan op de laatste soort van klagen.
Wat er mis zou kunnen zijn met de laatste groep klagers is dat zij niet uit zijn op het tot stand komen van recht, maar dat zij bij voorbaat uitgaan van het eigen gelijk. Zij weigeren een openbare toetsing van dit gelijk aan de rechtsnormen die gelden in dit land – of aan welke normen dan ook. Of ze dat nu beseffen of niet, eigenlijk wijzen zij daarmee de grondslag van de moderne staat af, waarbinnen ook een rechtsorde en een demokratie pas kunnen functioneren. De moderne staat heeft een vorm gevonden voor het klagen, waarbij strikt kon worden onderscheiden tussen terechte door de wet erkende klachten (waarbij burgers hun recht konden opeisen) en vormen van klagen die rechtens niet langer erkend werden.
Het klagen heeft een politieke vorm nodig, die van het recht, omdat het gaat om een aanval op iemand of een instelling. Klagen is een vorm van agressie die zonder beteugeling tot een oorlog van ieder tegen ieder leidt. In de klacht wordt van de aangevallen persoon of instelling een genoegdoening geëist of een tegenprestatie verwacht. De aanval is een beschuldiging dat een ander in gebreke is gebleven of iets kwaads heeft verricht. Er moet dus iets worden rechtgezet. En dit is alleen terecht indien er daadwerkelijk iets verkeerds is gedaan. Dat moet vastgesteld worden: de waarheidsvinding. Anders wordt het een krachtmeting. Waar geen recht is, heerst de onbeperkte strijd.
Wanneer men over iemand of een instelling klaagt, tast men ook de goede naam en eer van de betreffende persoon of instelling aan. Dat moet men dus niet zomaar doen. Daarom is een beteugeling door een politieke vorm nodig. Thomas Hobbes gaf in zijn Leviathan, verschenen in 1651, een heel strikte versie van deze gedachte. Hobbes laat het geluid horen van het positieve recht: wie klaagt vóór het recht geraadpleegd te hebben, handelt per definitie onjuist. Hij geeft er blijk van niet op recht uit te zijn, maar alleen zijn gelijk te willen halen (waarin men dan zelf rechter is). Hobbes uit de gedachte dat de burger niet mag klagen over wat de staat doet, want alles wat de staat doet, gebeurt in zijn naam of voor zijn bestwil. Hobbes had dan ook grote bewondering voor het boek Job en vooral het door de Heer verwoorde standpunt dat het klagen van Job een bewijs was van zijn gebrek aan vertrouwen in God. Hetzelfde geldt voor de staat. De burger moet zichzelf aanklagen, niet de overheid. Uiteraard vooronderstelde Hobbes dat de overheid goede wetten uitvaardigt.
Tegen deze absolutistische staatsleer kan men nog inbrengen dat de burger wellicht nog terecht zou kunnen klagen over wetten die niet het volk maar de rijken en machtigen bevoordelen. In een demokratie wordt deze leer echter pas echt waar. De burgers zelf maken immers de wetten en niemand anders oordeelt over de rechtvaardigheid van de wetten dan de burgers zelf. In een democratie moeten recht en rechtvaardigheid samenvallen. Vandaar dat Rousseau in zijn verdediging van de demokratie eigenlijk hetzelfde vond als Hobbes: de burger moet niet klagen (buiten de wettelijk erkende klachtenprocedures om). De boodschap van Rousseau luidt: de keus is aan u, burger. Wilt u een staat, dan dient u ook aan de verplichtingen die een staat met zich meebrengt te voldoen. Doet u dit niet dan moet u een staat in verval aanvaarden. Wie zijn politieke verplichtingen verwaarloost en zich slechts met de eigen zaken bezig houdt, laat in feite de politiek aan anderen over – en moet niet klagen als deze politiek hem niet zint.
De klacht die dan nog rest is: we leven inmiddels al lang niet meer in een demokratie. Wij worden geregeerd door bureaucraten die ons alleen maar willekeurige regels opleggen. Maar zelfs als dit zo is, klaagt men hier nog steeds alleen zichzelf aan. Burgers klagen en kijken toe. Een democratie vraagt echter om burgers die zelf vorm geven aan het recht dat in de samenleving geldt. Zouden ze dit daadwerkelijk doen, dan hadden ze niets te klagen.