‘Framing’

Een klein berichtje in de krant leert ons wat we in het algemeen natuurlijk al lang weten: onbekendheid met bepaalde verschijnselen of menselijke gedragingen leidt tot onzekerheid, en dit leidt weer tot foute inschattingen of zelfs paniek zoals in dit voorbeeld. Lees de volgende bijdrage, ingezonden door Coby van Wijk, in de rubriek ‘ik@nrc.nl’ (NRC Handelsblad, 29 juni 2011): “[Terrorist in Nederland] In de trein van München naar Utrecht met mijn dochter zie ik een paar Arabisch ogende jongemannen. Een van hen staat op en trekt zijn sweater uit. Zijn bovenlijf is bedekt met stroken zwarte tape. Op zijn bovenarm en buik zijn een klein en iets groter pakket vastgemaakt. Ik sleur mijn dochter vijf coupés door naar het uiteinde van de trein waar ik mijn verhaal doe aan de conducteur. Deze sprint weg. Ik wacht met bonkend hart. Even later komt de conducteur glimlachend terug. Het blijkt een groep orthodox-joodse mannen. De zwarte tape is een gebedsriem en de pakjes bevatten Thorateksten.”
In het bijzonder voor godsdienst lijkt dit in toenemende mate te gelden, omdat hier voor steeds meer mensen de stelling beaamd wordt dat het niet loont zich in godsdienstige zaken te verdiepen omdat het toch allemaal achterhaald en onzinnig is. Dit brengt mij op twee elementen van een hedendaagse ‘framing’ die nauw met elkaar samenhangen: de blinde vlek voor godsdienst en een merkwaardig soort verhouding tot ‘de tijd’. Dat laatste komt bijvoorbeeld tot uiting in de boodschap dat ‘ritueel slachten’ toch echt uit de tijd is. Het argument dat iets niet van deze tijd is of uit de tijd is, heeft voor mensen blijkbaar een overtuigingskracht die des te verbazingwekkender is naarmate we beseffen dat het een volstrekt leeg argument is. Het is in feite een soort cirkelredenering. Ritueel slachten gebeurt wel degelijk in deze tijd, maar het hoort niet in deze tijd, omdat in deze tijd ook mensen leven die menen dat zij de tijd representeren. Ze geven geen argument dus, maar gaan uit van hun gelijk en historisch gelegitimeerd zijn, en kunnen daarom andere standpunten buiten de tijd plaatsen. Waarom zij de ware vertegenwoordigers van deze tijd zijn, hoeft dan niet meer beargumenteerd te worden. Bij dit soort ‘argumentatie’ is een pauselijke encycliek een oase van redelijkheid, hoezeer het ook daar wemelt van autoriteitsredenen.
Het andere ‘frame’ is namelijk precies de gedachte dat godsdienst irrationeel is en daarom genegeerd kan worden. Zelfs (en misschien wel vooral) vanuit ‘geseculariseerd’ gezichtspunt is dit vreemd: godsdienstig gedrag is evenzeer een feit als niet-godsdienstig gedrag. Er is dus geen enkele reden om onderscheid te maken in wat aandacht verdient. Het zijn allemaal feiten in deze wereld. Beide ‘frames’ leiden tot een typische houding: godsdienst is niet van deze tijd, en kan dus geloochend worden, maar als het zich voordoet is men geschokt of raakt men in paniek. Die twee kanten hebben natuurlijk alles met elkaar te maken. Als men gewoon nuchter vaststelt dat er godsdienstige en niet-godsdienstige mensen zijn, dat al deze mensen zich gedragen en zo hun eigenaardigheden hebben (en dat deze meestal verdomd veel op elkaar lijken), dan is er eigenlijk niets aan de hand. Het ‘niet van deze tijd’ syndroom is een zelfvoorzienend mechanisme: men bestempelt zaken die hier en nu in de wereld bestaan als zaken die niet hier en nu in de wereld zouden kunnen of mogen bestaan, en windt zich telkens op als wat hier en nu bestaat toch echt hier en nu bestaat. Bij nader beschouwing is het gewoon intolerantie in een historisch jasje.
Er is een manier om aan dit soort ‘framing’ te ontkomen: verlaat het tijdsperspectief en omarm het ruimtelijke perspectief. In het ruimtelijke perspectief bevindt zich van alles en nog wat naast elkaar en soms door elkaar. Dat is waar we mee aan de slag moeten en wat we een beetje op orde moeten brengen. Het tijdsperspectief zorgt ervoor dat we gaan zeggen: dit of dat hoort hier niet thuis, want vroeger was het zus of zo, of die en die is niet met de tijd meegegaan. De ruimte positioneert: ik sta hier, en daar sta jij, kunnen ‘wij’ overeenstemming bereiken over de ruimte, de omgeving, de toestand, waarin wij ons bevinden?