Politiek filosoof Marin Terpstra over de scheiding van kerk en staat
Bestaat er in Nederland een probleem met de scheiding van kerk en staat? Volgens de Nijmeegse politiek filosoof Marin Terpstra bestaat het probleem helemaal niet. Wat wel bestaat is verwarring over wat nu eigenlijk het publieke domein is, gecombineerd met vooroordelen tegen moslims. De Tweede Kamer gaat er niettemin binnenkort over debatteren op voorstel van de VVD.
“Was het dan geen bevrijding”, reageerde iemand op Terpstra’s stelling dat nog onduidelijk is wat er in de plaats is gekomen van de zuilenmaatschappij die een halve eeuw geleden Nederland tot een bestendig land maakte. Politiek filosoof Marin Terpstra presenteerde 9 april in boekhandel Roelants te Nijmegen zijn boek Democratie als cultus. Hij noemt het een “typerende opmerking”. “Veel mensen hebben de verdwijning van kerkelijke dwang en een ascetische moraal inderdaad als een bevrijding ervaren, maar de vraag is nu: bevrijding tot wat? De vrijheid om je eigen leven te leiden? Fijn voor deze mensen, maar dan vraag je je niet af welke publieke orde ervoor in de plaats is gekomen, kijk je niet naar het algemeen belang en niet naar de grenzen aan die vrijheid.”
Binnenkort debatteert de Tweede Kamer op verzoek van VVD’er Jeanine Hennis-Plasschaert over de verhouding tussen kerk en staat, lees de verhouding tot de moslims in Nederland. Terpstra houdt zijn hart vast: “Ik vrees dat het een warrig debat wordt. Als je bij het woord godsdienst al een waas voor je ogen krijgt alsof het om iets raars of verderfelijks gaat, kun je er niet nuchter over praten. Ik heb zelf ook kriegelige reacties gekregen op mijn boek dat allerlei mengvormen van religie en politiek onderzoekt. Die critici kloppen zich vaak op de borst: ‘Ik ben atheïst’, met andere woorden: ik ben zo verstandig niet te geloven. Dat is lachwekkend verwaand. Er lopen inderdaad vreemde figuren rond met waanvoorstellingen over het goddelijke, en die leveren soms gevaar op voor hun medemens, maar godsdienstige tradities volstrekt niet serieus nemen, is weer het andere uiterste. Wie de religieuze dimensie negeert of privatiseert, maakt de politiek los van elke hogere, zingevende orde. Dit secularisme dat religie zoveel mogelijk buiten beeld probeert te houden, streeft naar hegemonie van een antigodsdienstig denken in de politiek. Daarmee tast men de politieke orde zelf aan.”
Dat dreigt opnieuw te gebeuren in het komende Kamerdebat, zegt Terpstra: “Dat debat is een echo van het Franse debat over kerk en staat, dat is uitgelopen op een verbod in het openbaar een boerka te dragen. De Franse situatie is echter heel anders dan de Nederlandse. In Frankrijk was de rooms-katholieke kerk sterk verweven met de staat, in het parlement vóór de Revolutie zaten geestelijken. In die situatie was de behoefte aan een scheiding van kerk en staat begrijpelijk. In Frankrijk heeft de scheiding van kerk en staat – in 1905 wettelijk vastgelegd – bovendien te maken met de bescherming van minderheden, zoals de protestanten en niet-gelovigen. Het paradoxale en absurde van het huidige debat over kerk en staat is dat het dient om een minderheid – de moslims – tot de orde te roepen terwijl onduidelijk blijft welke aanleiding daarvoor bestaat. In Nederland is altijd de pluraliteit van levensbeschouwingen erkend en later vastgelegd in de zuilenmaatschappij. Na de afbraak van die zuilen en de deconfessionalisering van de politieke partijen moet je constateren dat er helemaal geen probleem is in Nederland met de verhouding tussen kerk en staat. Er valt niets te scheiden. Politiek en godsdienst hoeven ook niet meer gescheiden te worden, want kiezers met dezelfde religieuze achtergrond stemmen op verschillende partijen. Het echte probleem is dat te veel Nederlanders hun identiteit proberen op te poetsen door het koesteren van vooroordelen over moslims. Als je de islam als een probleem beschouwt, benoem dan precies waar die problemen zich voordoen – en doe er iets aan. Bedenkelijk vind ik dat men een schijndiscussie gaat houden over algemene principes zoals ‘de scheiding tussen staat en kerk’. De inzet lijkt dan veeleer een bevolkingsgroep te isoleren en daar speciale maatregelen tegen te nemen, zoals hen weigeren als ambtenaar. Dat is uitermate dubieus, riskant, spelen met vuur en volstrekt onterecht – als algemene maatregel. Het is curieus dat juist de seculiere politieke partijen de godsdienstkwestie politiek maken. De moslims daarentegen organiseren zich niet politiek en houden godsdienst en politieke activiteiten keurig gescheiden. Wat ontbreekt zijn concrete redenen waarom er een algemeen probleem zou bestaan. Als je maatregelen wilt nemen tegen moslims in publieke dienst, moet je toch op z’n minst met een lijst van voorbeelden komen waaruit blijkt dat moslimambtenaren of moslimbuschauffeurs zich anders gedragen dan andere burgers en hun voorkeuren laten blijken in de publieke dienst? Waarom is het een probleem voor de uitoefening van een publieke functie als iemand een hoofddoek draagt? Zijn er aanwijzingen dat in het bijzonder moslims hun persoonlijke voorkeuren laten gelden boven het algemeen belang? Nee. Er bestaan regels en toezicht gericht op behoorlijk bestuur. Machtsmisbruik is verboden en dat wordt gecontroleerd door de bestuursrechter. Ik heb niemand horen zeggen dat dit niet meer werkt. De zaak is allang opgelost!
Een degelijke en onderbouwde probleemanalyse ontbreekt totaal in deze discussie omdat die eigenlijk over iets heel imaginairs gaat: een nationale identiteit die vast zou moeten liggen. Mijn conclusie is: in Den Haag is men ontzettend in de war. Men is de weg kwijt. Politiek Den Haag dient zich af te vragen of ze wel tegemoet moet komen aan vooroordelen die bij burgers leven. Als je daaraan begint, is het hek van de dam. Ik zie een algemene teneur in de kwestie van de spanning tussen publieke functie en private mening. Geert Wilders zegt al: ‘Die rechter is een D66’er.’ En: ‘Die kandidaat voor de Hoge Raad is een PvdA’er.’ Daarmee zijn ze ongeschikt volgens hem. Als je zo begint, houd je niks meer over. Wie mag er dan nog een publieke functie uitoefenen? Zijn PVV-collega Martin Bosma zei kortgeleden in het publieke debat over het meisje Sahar van Afghaanse afkomst – dat bijna naar Afghanistan is gestuurd – dat het uiterlijk niks zegt. Iemand kan namelijk doen alsof hij verwesterd is om uitzetting te voorkomen. Daar blijkt uit hoe inconsequent zo’n PVV’er is. Dan maakt het toch niets uit of moslimvrouwen een hoofddoek afdoen? Dan doen ze immers alleen maar alsof ze geen moslim zijn? Het klinkt allemaal zo ondoordacht! Ik bespeur zo’n gebrek aan zorgvuldige afweging. In die zin is het bijna fascistoïde, het is gebruik maken van sentimenten als: die moslim achter het loket staat mij niet aan, ik wil een andere ambtenaar. Hier zit een gebrek aan vertrouwen in de Nederlandse rechtsstaat en het publieke domein achter.”
Als thema van zijn boek noemt Terpstra de teloorgang van het gevoel voor de vorm die het publieke domein aanneemt: “Mijn idee is dat de democratische instellingen een verheven karakter hebben en dat we ons respect daarvoor moeten vormgeven. Als democratie een louter formalisme wordt, verdwijnt het besef dat democratie een hogere waarde is en verschijnt er een leegte die alleen nog gevuld kan worden met persoonlijke uitingen. Dan wordt een gezamenlijke eerbiediging van een orde problematisch. Als het publieke domein goed functioneert, is het echter absoluut niet van belang wat mensen privé denken. De huidige tendens van de vlucht in de richting van culturele homogeniteit en monocultuur ontstaat omdat mensen de publieke ruimte niet meer als zodanig kunnen denken.”
De uitlatingen van premier Rutte vlak na de verkiezingen: wij gaan beleid voeren waar rechtse mensen hun vingers bij kunnen aflikken, geven te denken, zegt Terpstra: “Dat laat precies zien dat het probleem van onze samenleving niet bij de moslims ligt, maar bij het ontstaan van een bepaalde opvatting over wat de publieke ruimte is. Die ruimte wordt gezien als iets dat je kunt veroveren en waar je dan je eigen zin kunt doordrukken. Als je zo denkt over de publieke ruimte, kan ik me voorstellen dat je bang bent voor een bevolkingsgroep van moslims die immers kan groeien en dus meer macht kan krijgen. Achter de veronderstelling dat de islam een probleem is en dat het Westen zelfs in oorlog is met de islam, zoals Wilders beweert, zit een diepgeworteld wantrouwen tegen de eigen maatschappij. Het echte probleem zijn wij zelf. En de eerste taak die wij hebben is onze eigen verantwoordelijkheid te nemen.”
Terpstra is ook verbaasd over de opmerking van Rutte Nederland te willen ‘teruggeven aan de Nederlanders’: “Dat verwijst naar een veronderstelde monocultuur. Wat wil hij dan teruggeven aan Nederlanders? Zeggenschap over bepaalde zaken? Oké, dat past in een liberaal programma met minder overheid. Maar merkwaardig genoeg zei Rutte dit in dezelfde week dat onder zijn verantwoordelijkheid het ministerie van onderwijs het middelbare onderwijs een rangorde tussen leraren oplegde. Van bovenaf wordt opgelegd aan scholen dat ze leraren naar prestatie moeten gaan belonen. In plaats van deze kwestie ‘terug te geven’ aan de scholen zelf. Zo in de war is politiek Den Haag. Als politici hun eigen woorden niet meer serieus nemen (door tegenstrijdige dingen te roepen), hebben ze dan nog wel voldoende besef van de ernst van de publieke zaak?”
Kern van het probleem met de loyaliteit aan het publieke domein is wellicht dat wij een christelijke voorgeschiedenis hebben. Het christendom maakt de politiek verdacht, schrijft Terpstra in zijn boek. “Ja, door te zeggen: de mens is niet in staat om het publieke domein zo vorm te geven dat het tot een volmaakte samenleving leidt. De ware gemeenschap is niet van deze wereld. De christelijke godsdienst wil een voorproef zijn van een rijk dat ooit zal komen en voert ons weg van het publieke domein. Maar ze heeft daarmee wel de grondslag gelegd voor het domein waar mensen hun eigen leven kunnen bepalen. Dat was een terechte reactie op het Romeinse model waarin het individu ondergeschikt is aan het publieke domein. De democratie zoals wij die kennen is een erfgenaam van het model dat het christendom heeft ingesteld. Politiek handelen kan niet bestaan zonder verantwoording in het licht van hogere waarden die zelf niet door de politiek zijn vastgelegd. Omgekeerd kan dan de verleiding ontstaan deze hogere waarden toch politiek te monopoliseren. De Kerk heeft vanaf de middeleeuwen deze rol van interpretatiemonopolie willen spelen. Als men nu zegt: het publieke domein en de overheid moeten uitstralen wat de Nederlandse meerderheidscultuur vindt en dus secularistisch, a-godsdienstig zijn, gaat men in feite terug naar dat middeleeuwse model. Dat is onzinnig want die monocultuur in de vorm van secularisme bestaat niet in Nederland. En het is ook in strijd met de moderne democratie die juist steunt op de scheiding tussen politiek handelen en de symbolen op grond waarvan men dit handelen rechtvaardigt.
In mijn boek wil ik afkomen van het in de twintigste eeuw gegroeide vooroordeel dat godsdienst achterlijk is en dat we nu in een nieuw tijdperk leven. Ik ben zelf van katholieken huize. Dat is belangrijk voor mij. Ik ben geboren in het jaar van het bisschoppelijke mandement in 1954, toen de zuilenmaatschappij al aan het wankelen was, vandaar dat verbod om lid te zijn van niet-katholieke organisaties, zoals politieke partijen, vakbonden en omroepen. Ik ben dus opgegroeid in de tijd van het verval van die zuilen en in die tijd zitten we nog steeds, maar het is nog onduidelijk wat de publieke zaak is die voor die zuilenmaatschappij in de plaats is gekomen. Daar moet de discussie over gaan: hoe gaan we om met onze verscheidenheid? En hoe vinden we daarvoor een vorm die voldoende eenheid waarborgt? Laten we eens positief nadenken over het gemeenschappelijke huis waarin we willen wonen, in plaats van ons blind te staren op de vraag wie hier niet thuishoort.”