Verhandelingen over democratie gaan vaak veeleer over de vraag wat er in een democratische orde kan gebeuren met eerder vastgelegde beginselverklaringen, grondrechten en andere institutionele waarborgen voor (groepen) mensen. Men tuigt het begrip democratie op met regelingen en uitgangspunten die ervoor moeten zorgen dat alle mensen of burgers hun status blijven behouden. Een zorg is bijvoorbeeld dat sluipenderwijs een bepaalde groep (of bepaalde groepen) door een meerderheid naar de zijlijn worden gedrukt om uiteindelijk onderdrukt te worden.[1] Deze spanning is eigen aan elke politieke ordening: de natuurtoestand blijft voortbestaan in de neigingen van mensen die politieke feiten scheppen enerzijds, en de politieke orde die deze ontwikkeling binnen kaders houdt die zelf de uitkomst zijn geweest van eerdere ontwikkelingen anderzijds. De potentia multitudinis staat op gespannen voet met de potestas, maar de laatste kan ook door de eerste worden ondersteund.[2]
Er is dus altijd reden tot zorg voor degenen die een bepaalde politieke vormgeving van de democratie verdedigen. Zij hanteren de retorische wending van de bedreigde democratie, waarbij doorgaans het idee meespeelt van een ‘samenleving van redelijke mensen’, of zoals Ten Hooven dat noemt: “een volwassen vorm van samenleven voor volwassen mensen” (215). Twee beelden staan hier tegenover elkaar: het besef dat mensen tot van alles in staat zijn en het morele idee van een verstandige manier van leven. Het eerste beeld voedt het gevoel dat het tweede beeld niet de alledaagse werkelijkheid hoeft te blijven. Ten Hooven onderscheidt echter slechts twee kanten van de democratie: de formele instituties en de morele onderbouwing ervan: beschaving. Alleen later in de inleiding (11) komt dit beeld naar voren in de erkenning van de onvolmaaktheid van menselijke maaksels, maar deze erkenning van wat de werkelijkheid van de mensenwereld inhoudt, blijft getekend door het ideële beeld: een herinnering aan de leer van de menselijke zondigheid.
Hier verdwijnt het probleem uit zicht dat het geven van politieke rechten aan mensen gevolgen heeft die wellicht niet altijd voorzien zijn – alhoewel er in het verleden genoeg gewaarschuwd is voor de gevaren van algemeen kiesrecht voor het behoud van ‘de beschaving’. Democratisch gezien (denkend vanuit de potentia multitudinis) is het verdedigen van een beschaafde, in een liberale rechtsstaat verankerde, vormgeving van de democratie onvermijdelijk een partijdig standpunt, dat het moet opnemen tegen andere ‘krachten in het volk’ – en de strijd kan verliezen. De vraag is dan: is het mogelijk ‘de democratie’ te verdedigen als men tegelijk erkent dat onenigheid bestaat over wat ‘de democratie’ is of zou moeten zijn? Abstract geformuleerd betekent die onenigheid: democratie is een onbepaalde en historische politieke orde, dat wil zeggen heeft de contingentie als kern, dat wil zeggen: het ontbreken van een grondslag die onafhankelijk bestaat van wat mensen daadwerkelijk willen.[3]
De voorkeur moet wellicht uitgaan naar het begrip ‘democratisering’ in plaats van ‘democratie’: dat laatste begrip verwijst toch meer naar een min of meer welomschreven ordening die gesticht is en daarmee ook in gevaar kan komen. Wanneer men daarentegen een meer dynamisch en dus historisch gezichtspunt inneemt, is het beter over democratisering te spreken: steeds meer mensen krijgen steeds meer politieke rechten, of de politieke rechten van mensen worden steeds meer gelijk toebedeeld. Dit begrip houdt in dat er beweging plaatsvindt en dat grenzen kunnen verschuiven: loonafhankelijke mannen, vrouwen, minderheden, jongeren enzovoort krijgen politieke rechten, de invloed van de politieke rechten neemt toe (of weer af). Het belangrijke politieke recht van burgers is dat zij de pouvoir constituant vormen: de macht om een grondwet, een volksvertegenwoordiging, een regeringsleider, of een bepaalde wet in te stellen. De aldus ontstane pouvoir constitué oefent macht uit in naam van ‘het volk’ en kan door ‘het volk’ bij de volgende stemming teruggefloten worden. Democratisering zou men dan kunnen omschrijven als de uitbreiding van de stichtende macht van ‘het volk’. Het volk kan een eerder gestichte (grondwettelijke) ordening, regering, wetgeving ongedaan maken.
De bestendigheid van een democratie hangt grotendeels af van de eenstemmigheid onder burgers over de eerder gestichte machtsvormen – dat wil zeggen van de ‘ene geest’ die het volk tot politiek lichaam vormt, of de ‘homogeniteit’ van het volk.[4] Waar dat laatste niet bestaat, dreigt onenigheid tot burgeroorlog te worden. Wie de democratie, zoals Marcel ten Hooven doet, denkt vanuit de pouvoir constitué die voorheen een democratische legitimiteit genoot, miskent in feite de eigen aard van wat in democratisering vervat ligt. Het gaat altijd om twijfels van burgers over de vraag of men andere burgers wel volledig deze stichtende macht kan toevertrouwen. Dit is de kern van het probleem in de diagnose dat er ‘populisme’ opkomt of zelfs de overhand krijgt.
Het andere grote probleem van democratisering is het bestaan van maatschappelijke differentiatie die de beslissingsmacht over belangrijke zaken toevertrouwd aan bepaalde groepen mensen: ondernemers, aandeelhouders, wetenschappers, ingenieurs, rechters, kunstenaars, en in het algemeen denkende mensen. Een maatschappij die vrijheid vorm geeft, schept contingentie in de vorm van zelfstandig denkende en handelende mensen, en bewegingsruimte voor bijzondere praktijken en hun aan eigen codes gebonden operaties. Het streven naar democratisering is ontstaan in een denkwereld die de maatschappij nog dacht vanuit een plaats waar de stichting van het geheel mogelijk werd geacht: het volk (of de burgers in hun gezamenlijkheid) kunnen bepalen in welke maatschappij zij willen leven. Deze denkwereld had onvoldoende oog voor het feit dat de democratisering alleen betrekking had op het politieke stelsel en zijn regering, een overheid die in toenemende mate haar ingrepen en beleid ontwikkelt in het besef dat de maatschappij een eigen leven leidt, of beter: dat in de maatschappij zelfsturende ordeningen een eigen leven leiden die door andere zelfsturende ordeningen, waaronder het politieke stelsel, worden beïnvloed of tot op zekere hoogte aan banden gelegd. Het antwoord op de erkenning van de maatschappelijke differentiatie zou kunnen zijn dat ook andere dan politieke domeinen democratisering behoeven. Het ‘neoliberalisme’ bestrijden vanuit het politieke stelsel alleen zal weinig helpen, tenzij men gelooft in het bestaan van een politiek subject wiens wil de grondslag is van de maatschappelijke ordening. Dit ‘subject’ bestaat echter uit vele verschillende mensen in vele verschillende omstandigheden die niet allemaal hetzelfde idee hebben van wat maatschappij is of behoort te zijn.
Democratisering wijst ook in een ander opzicht op iets anders dan democratie. Democratie, als men dit woord in zijn oorspronkelijke betekenis neemt, is machtsuitoefening of heerschappij door het volk. Democratisering vooronderstelt dat er een regering of een heersende macht bestaat die de dienst uitmaakt, en dat het volk daartegen in opstand komt, deze macht wantrouwt, boos is op wat regeerders doen, en meent dat er naar de burgers moet worden geluisterd. Democratie wordt dan in de zin van Jacques Rancière bovenal het doorbreken van het heersende bewind, de police, oftewel de pouvoir constitué, door een alsmaar weer verschijnende ‘rest’ die bestaansrecht en spreekrecht opeist. Of het wordt met de woorden van Pierre Rosanvallon per definitie contre-démocratie.[5] Er is voortdurend ontevredenheid: de burgers worden nooit genoeg betrokken in de politiek. De democratisering moet steeds verder gaan. Ook Gijs van Oenen maakt zich tot spreekbuis van een vorm van redelijkheid die de aanspraken van democratisering in bedwang moet houden. Democratie heeft een autoritaire of zelfs totalitaire kant, dat wil zeggen kan bedreigend zijn voor de rechten van mensen. Democratie blijkt iets dialectisch te zijn: ze heeft vele kanten die geleidelijk aan blijken wanneer democratisering in gang is gezet, die vervolgens door de deelnemers worden begrepen of misverstaan, wat uitmondt in een nieuw begrip van democratie. Democratie is democratisering, oftewel de maatschappelijke ontwikkeling zelf – in haar structurele en semantische vormen – die in gang zijn gezet door de volksmacht als negatie tegenover de theocratische, monarchistische of aristocratische macht te stellen.
Hieronder valt ook de beoordeling van democratisering, die strikt democratisch denkend de beoordeling van de burgers door de burgers zou moeten zijn. Het oordeel kan echter ook verwijzen naar een andere maatstaf dan de deelname van burgers aan het politiek bestuur. Democratisering kan ook gezien worden als een middel om iets te bereiken, en dan kan men vragen of ze werkt of niet, of goed of slecht werkt. Against democracy (2016) van Jason Brennan is daarvan een voorbeeld: brengt democratie meer vrijheid, meer rechtvaardigheid, meer bestendigheid, meer welvaart enzovoort? Zo niet, dan moeten we naar andere maatschappelijke besturingsvormen zoeken. Democratie als hoogste waarde lijkt een nihilistische kern te hebben: als de burgers (‘het volk’) het maar voor het zeggen hebben, is het goed. En als de burgers te weinig te zeggen hebben, is dat geen goede zaak. Gijs van Oenen houdt het algemener: is democratie een goed middel om problemen op te lossen? Dat lijkt een nogal technocratische benadering, die een vergelijkbare discussie oplevert als die over het nut en de onzin van ‘de markt’. Hij behandelt de markt als een externe factor, en lijkt niet te zien dat de markt ook een vorm is waarin burgers het (meer of minder) voor het zeggen hebben. In zijn gedachtegang lijkt het onderscheid tussen een collectivistische en een individualistische opvatting van democratie, tussen ‘het volk’ (als geheel) en ‘de burgers’, geen rol te spelen.
Het verwerven van politieke rechten en daarmee van politieke verantwoordelijkheid brengt ook een last mee voor de burgers: zij moeten meepraten over zaken waar ze strikt genomen doorgaans weinig verstand van hebben. Veel burgers houden het dan ook voor gezien, wat niet noodzakelijk zorgelijk hoeft te zijn. Omgekeerd geldt dat als burgers zich wel in de publieke ruimte begeven en van hun politieke rechten gebruiken maken, zij hun gevoelsleven meenemen, al of niet getemperd.[6] Het openstellen van een systeem voor contingentie, door plaats te maken voor het binnendringen van de omgeving, stelt het systeem voor problemen, maar ook de ‘binnendringers’ zoals burgers dat in een bepaald opzicht zijn. Burgers ontmoeten andere burgers, vaak tot hun afgrijzen. De inbreng vormt voor het systeem een verstoring. De meningen over emoties in de politiek lopen uiteen: ze zijn de eigenlijke uitingsvormen van echt levende mensen die gehoord dienen te worden, maar ze zijn ook niet afgestemd op de interne rationaliteit van het politieke systeem. Het politieke systeem is echter vooral kader voor communicatie, iets anders is de werkelijke communicatie die in en rond het politieke systeem plaatsvindt.
Noten
[1] Zo begint Marcel ten Hooven zijn boek De ontmanteling van de democratie, De Arbeiderspers, Amsterdam 2018, onder verwijzing naar Philip Roths roman Het complot tegen Amerika. Al eerder schreef Sinclair Lewis een dergelijke omslag in It can’t happen here (1935).
[2] Dit thema is uitgewerkt door Antonio Negri, L’anomalia selvaggia. Saggio su potere e potenza in Baruch Spinoza, Feltrinelli, Milaan 1981; zie ook mijn tekst ‘What does Spinoza mean by Potentia Multitudinis?’, in Etienne Balibar, Helmut Seidel, Manfred Walther (red.), Freiheit und Notwendigkeit. Ethische und politische Aspekte bei Spinoza und in der Geschichte des (Anti-)Spinozismus, Königshausen & Neumann, Würzburg 1994, blzn.85-98.
[3] Claude Lefort, ‘De vraag naar de democratie’, in Wat is politiek? (samenstelling, inleiding & vertaling: Pol van de Wiel & Bart Verheijen), Boom Klassiek, Amsterdam 2016, blzn.81-100.
[4] Carl Schmitt, Die geistesgeschichtliche Lage des heutigen Parlamentarismus (1923), Duncker & Humblot, Berlin 1991; en mijn tekst ‘From the King’s Two Bodies to the People’s Two Bodies: Spinoza on the Body Politic’, in Early Science and Medicine, 25(2020)1, blzn.46-71.
[5] Gijs van Oenen, Overspannen democratie. Hoge verwachtingen, paradoxale gevolgen, Boom, Amsterdam 2018.
[6] Daarover gaat René Gabriëls, Sjaak Koenis, Tsjalling Swierstra (red.), Het hart op de tong. Emoties in de politiek, Amsterdam University Press, Amsterdam 2018.