De mens als fabulerend wezen en de openbaarheid

De mens is een fabulerend of mythologiserend wezen. De mens gelooft in verhalen en sprookjes. Het brein brengt doorlopend de meest uiteenlopende vermoedens voort over de wereld. Of mensen lezen die in de krant, horen die op radio of televisie, of krijgen die langs wegen zoals internet en andere geruchtenbronnen. Veel geloven mensen op slag, zonder te twijfelen. In het dagelijkse leven, de klein nis in de wereld waarmee ieder mens zelf ervaring opdoet, kunnen vermoedens nog getoetst en bijgesteld worden. Voor praktische doeleinden is een lerend brein in staat een beeld van de omgeving te scheppen dat voldoende overlevingskansen biedt. De mens zorgt daar niet zelf voor, maar dankt dit aan de evolutie. Zonder een brein dat een pragmatisch betrouwbare ervaringswereld opbouwt zouden wij eenvoudig niet meer hebben bestaan. Maar zelfs in deze kleine wereld fabuleert de mens erop los. Mensen die tientallen jaren in de echt verbonden zijn en elkaars gedragingen kunnen dromen, hebben soms geen weet wat er in het gemoedsleven van de levensgezel of –gezellin omgaat, of komen daar in een relatietherapie pas achter. Maar ze dachten elkaar van haver tot gort te kennen. Nog erger is het gesteld met het wereldbeeld van de mens: de voorstelling die een mens maakt van de wereld waarin hij leeft maar die de eigen kleine nis overstijgt. Van oudsher is dit het domein van de mythen en grote verhalen.
Laten we de mens die dit door heeft en probeert te ontsnappen aan de gevangenis van de denkbeeldige ervaringswereld een filosoof noemen. Plato vertelt in een dialoog die over de staat handelt over een grot waarin mensen geketend zijn en op de wand afspiegelingen zien die zij voor de enige echte wereld houden. In het verhaal van Plato ontsnapt iemand en ziet eindelijk wat het geval is: de afspiegelingen zijn projecties. In hedendaagse termen zouden we kunnen zeggen: mensen leven in een virtuele wereld, ook zonder een helm die ons een schijnwereld voortovert. Deze mens die zichzelf bevrijd heeft, probeert de grotbewoners tevergeefs te overtuigen van hun noodlottige toestand. Ze geloven niet dat er een andere, ware wereld bestaat. De filosoof is zelfs zijn leven niet zeker, getuige de tragische dood van Plato’s leermeester Sokrates. De filosoof probeert door denken en door samenspraak met andere mensen te doorgronden waarin, hoe en waarom wij ons vergissen en in een waan leven. Wij kunnen deze zoektocht, de begeerte naar wijsheid geheten, nalezen in talloze geschriften van grote denkers. Dan blijkt hoe moeilijk het is te ontsnappen aan de wanen van onze ervaringswereld.
In ieder geval één kenmerk van wat wij het moderne tijdperk of de moderniteit noemen, is het openbaar en publiek worden van de wijsbegeerte. Openbaarheid zelf die voor alle mensen toegankelijk is, maar ook wat zich openbaart in die publieke ruimte, is beslissend voor het moderne bewustzijn. Dat is een belangrijke en verstrekkende gebeurtenis. Voorheen was het gebruikelijk dat de publieke ruimte werd beheerst door politieke en geestelijke leiders die hun wereldbeeld, dat wil zeggen hun eigen wanen, aan iedereen oplegden als de waarheid. Wie afwijkende denkbeelden verkondigde liep het gevaar vervolgd en ter dood gebracht te worden. De kettervervolging bewijst hoe belangrijk het bestaan van één orthodoxie en orthopraxie, een juist geloof en één juiste levenspraktijk, werd geacht. De wereldlijke en geestelijke macht verkondigden deze ene waarheid vaak niet in eigen naam en beweerden dat dit wereldbeeld van God zelf afkomstig is: een openbaring. De moderniteit begint met een kritiek van de openbaring, in het bijzonder een kritiek van de Bijbel, en eist tegelijk dat deze kritiek openbaar mag zijn. Uiteraard is er veel en lange tijd verzet tegen de ontwikkeling van een dergelijke openbaarheid – en men kan zelfs twijfelen of openbaarheid ooit volledig kan bestaan. Dat is één reden waarom men kan spreken van een omstreden moderniteit.
Een andere reden om te zeggen dat moderniteit omstreden is en dat het omstreden zijn zelfs wezenlijk is voor de moderniteit zelf, is het feit dat de openbaarheid gevuld wordt door strijdige stemmen. Sommige verdedigers van de moderniteit wekken de indruk alsof in die openbaarheid als het ware spontaan een nieuw geloof of een nieuwe levensovertuiging ontspruit. Deze nieuwe orthodoxie en orthopraxie is dan dit keer niet van bovenaf door wereldlijke en geestelijke autoriteit opgelegd, maar ontstaat van onderaf doordat mensen die nu eindelijk vrijuit kunnen spreken en samen kunnen spreken het eens worden over wat waar, goed en schoon is. Openbaarheid betekent echter onvermijdelijk een veelheid van strijdige stemmen en dus onenigheid. De moderne wetenschap bijvoorbeeld is afgestemd op openbaarheid, maar dat geldt ook voor propaganda en reclame. Deze achtergrond bepaalt mede het onderwerp van mijn boek. De inzet is bovenal dit begrip van moderniteit als wezenlijk omstreden tijdperk te verdedigen tegen alle pogingen in die openbaarheid toch weer monopolies op wereldbeelden te veroveren.