§1
Er is een tijd om te gaan slapen en een tijd om op te staan, een tijd om te zaaien en een tijd om te oogsten. Deze tijdsordeningen zijn ingegeven door de natuurlijke omgeving of de kosmos: de wisseling van dag en nacht, zonsondergang en zonsopgang, en de wisseling van seizoenen. Ook de oude tijdsmetingen zijn ontleend aan de gang van de natuur: de baan van de zon, de gestalten van de maan, de zwaartekracht die dun zand of water naar beneden doet stromen.[1] Het ritme van het leven wordt geordend op grond van deze kosmische tekenen. De tijdsordening als maatgevende orde, de aanmaning dat het tijd is om dit of dat te doen, heeft een vanzelfsprekende grond: het licht dat nodig is om te leven, de warmte die nodig is om zaad te laten ontluiken en tot wasdom te brengen. De magie van de tijd verwijst naar veranderingen in de omgeving, doorgaans een zich herhalend patroon, ogenblikken in een kringloop die aanwijzingen geven voor het dagelijkse leven. Men leest de natuur als een handleiding voor het leven. Men ziet de omgeving als een noodzakelijke voorwaarde voor het eigen bestaan en past zich aan. Het dwingende karakter van deze invoeging van het eigen patroon van handelen is uiteraard een eigen uitleg, maar heeft in de genoemde gevallen iets onontkoombaars.
Dit geldt in mindere mate voor het algemeen worden van deze denkfiguur: de omgeving als geheel van gedragsaanwijzingen, voorspellingen, duidingen die afleidbaar zijn uit de tekenen die verschijnen. De priesterkaste in het bijzonder ontleende haar gezag aan het vermogen deze openbaring te lezen: de werkelijkheid te duiden als maatgevende orde. Tijdseenheden maken dan deel uit van een bewegend patroon, de veranderingen in de sterrenhemel bijvoorbeeld, en schrijven voor of voorspellen wat te doen is of wat te gebeuren staat. Een belangrijke uitvinding die een breuk vormt met de kosmische tijdsmagie is de openbaring van tekst door een godheid: wetten of voorspellingen die een eigen betekenis hebben los van de kosmische of natuurlijke orde. Het levensritme van de aarde en de hemel komt dan los te staan van de dienst aan de goden of de ene godheid, hoezeer ook de natuur als goddelijke scheppingsorde opgevat wordt, en de loop der gebeurtenissen als voorzienigheid of goddelijke regering kan worden geduid.
§2
De wetenschap heeft inmiddels de plaats ingenomen van de priesterlijke duidingen, en heeft zich in beginsel ook losgemaakt van een maatgevende rol – hoezeer veel wetenschappers de verleiding niet kunnen weerstaan om mensen te vertellen wat goed voor ze is. Niettemin is het opmerkelijk dat de tijdsmagie heeft overleefd, en zelfs met het verval van het christendom in alle hevigheid is teruggekeerd. Mensen zijn niet minder gelovig geworden, de inhoud van het geloof is veranderd. Sla een krant open, en men vindt nog elke dag berichten over wat de tijd van ons verlangt. Dit was een redactioneel commentaar in de NRC van dinsdag 3 januari 2023: “Ironie als stijlfiguur wordt in deze tijd niet altijd meer begrepen, noch gewaardeerd. […] Toch kan de wereld anno 2023 niet volledig zonder deze vorm van humor, in een tijd waarin het nieuws over oorlog, klimaat, honger en armoede ondraaglijk zwaar is.” De priester spreekt de tijdsmagische woorden: de wereld anno 2023 heeft zich geopenbaard. Men bedoelt: mensen zijn het oneens over het gebruik van ironie, de één vindt het prima, de ander verwerpelijk, weer een ander soms wel en soms niet enzovoort. Zou dat niet ‘van alle tijden’ kunnen zijn?
De Tijd schrijft voor welke kant de mensheid op moet, hoezeer ze inmiddels ook een abstracte grootheid is geworden die niets meer met kosmos of godheid van doen heeft. De Tijd blijft echter een gestalte van ‘Gods Wil’. Veranderingen worden nog steeds opgevat als een maatgevende orde die een scheidslijn trekt tussen wat niet meer ‘van deze tijd’ is en wat ‘bij de tijd’ of zelfs ‘zijn tijd vooruit’ is. Deze tijdsmagie moet aan het zicht onttrekken dat het mensen zijn die de omstandigheden waarin ze leven interpreteren en dat het mensen zijn die beslissen hoe daarop te antwoorden. De tijdsmagie dient te verhullen dat mensen het hierover oneens kunnen zijn, en voert een denkbeeldige scheidsrechter in – de magische tijdsordening van oud (achterhaald, achterlijk, conservatief) en nieuw (de juiste weg, progressief). Il faut être absolument moderne, schreef ooit de dichter Arthur Rimbaud. De openbaringstheologie heeft ons nog niet verlaten, zij het dat nu ieder mens zich als priester kan opwerpen, en men kan vermoeden dat de kosmische of goddelijke maatgevende orde heeft plaatsgemaakt voor de onzichtbare maar niet minder dwingende ‘stem van het volk’ – een vermeende hegemoniale of conformistische geest.
§3
Nog indringender is de tijdsmagie in een revolutionaire geschiedenisfilosofie die meent dat mensen de onvermijdelijk geachte historische ontwikkeling als noodlot moeten voltrekken, zoals blijkt uit vraaggesprekken met Sovjetburgers door Swetlana Alexijewitsch over verraad, arrestatie en liquidatie van burgers: “Und warum? Die Denunzianten, die Henker, hatten darauf nur eine Antwort: Das war es, was die Zeit verlangte. Auch sie fühlten sich in Wahrheit wie ebenjene Opfer, wie diejenigen, die sie denunzierten, verurteilten und an denen sie das Urteil vollstreckten. Sie sahen sich derselben Gewalt ausgesetzt, die sie so handeln hieß, wie sie es taten, wobei sie das, was die Zeit verlangte, ausgerechnet als ‚Forderung’ und ‚Befehl’ empfanden. […] Es ist eine ‚unsichtbare Kirche der Gewalt’, deren Befehle von den empfänglicheren Ohren gehört werden.”[2]
De zegswijze ‘bij de tijd’ of ‘niet van deze tijd’ is pas mogelijk als de tijd is losgemaakt van plaats en plaatselijke (of natuurlijke) omstandigheden. De scheiding van tijd en ruimte is een gebeurtenis die ongeveer in de achttiende eeuw plaats vindt – en daar wordt ook het idee van geschiedenis ontdekt. Het duurt tot de twintigste eeuw voordat een gelijkgeschakelde tijdrekening wereldwijd is ingevoerd. De zegswijze staat echter haaks op de modernisering, aangezien het hier niet om ‘lege’ tijd (en ruimte) gaat – die dienen om maatschappelijke praktijken en functies te regelen –, maar om een opnieuw laden van ‘de tijd’ met betekenis. De ‘tijd’ wordt opeens weer een zinvolle en bovenal maatgevende bepaling van een tijd-ruimtelijke ordening: wat hier en nu achterhaald of geboden is. De zegswijze draait de ‘disembedding’ die kenmerkend is voor modernisering om: het is een opnieuw inbedden van het sociale leven in een welomschreven tijd-ruimtelijke waarheid – uiteraard niet een terugkeer naar een voormoderne maatschappij maar een terugkeer van voormoderne vormen in een moderne omgeving.[3] De godsdienst is niet verdwenen maar vervangen door de tijdsdienst. De verlichte raadgeving ‘zelf te denken’ blijkt nog steeds een te grote opgave.[4]
§4
Mensen kunnen op grond van de windrichting voorzien of er regen of hitte komt: de wereld bevat tekenen die het mensen mogelijk maken de toekomst te voorzien en zich daarop voor te bereiden. Regen en zonlicht zijn hemelse gaven die ervoor zorgen dat de aarde vruchten draagt – in de oude verhalen is dit onderscheid tussen hemel en aarde verbonden met mannelijk en vrouwelijk, vader en moeder. Inmiddels – nu niet langer eigen waarnemingen en oude verhalen het denken bepalen, maar wetenschappelijke methoden – zijn de mogelijkheden van mensen voorspellingen te doen enorm toegenomen, helaas ook de ernst van wat ons te wachten staat – en de vrees dat de regen of de hitte die op komst is rampzalige vormen aanneemt. We leven in de wereld en nemen waar wat het geval is, en leiden daaruit af – meer of minder betrouwbaar – wat er mogelijk of waarschijnlijk komen gaat. Maar wat is in dit licht het duiden van de tijd, het lezen van ‘de tekenen des tijds’?[5] De vraag waar we heengaan en wellicht ook: waar we vandaan komen, is existentieel gerechtvaardigd, aangezien we ons dan kunnen voorbereiden, maar het duiden van de tijd lijkt nog iets anders te betekenen dat veeleer een metafysische of theologische achtergrond heeft: naast de aanwijzingen die de wereld geeft over de gang der dingen is er nog een andere bron van komende gebeurtenissen, zoals goddelijke beslissingen die ons heil en onheil bepalen. En er is de vraag of het wel de juiste tijd is om te handelen.
In de tekst van de apostel Lucas gaat het echter om nog een andere vraag: moeten we het oordeel overlaten aan een hoger gezag, met het gevaar dat dit in ons nadeel uitvalt, of moeten we proberen er onderling uit te komen door zelf of in overleg te bepalen wat het juiste is. Er is het eigen oordeel en het ‘laatste oordeel’, en de kunst is de eerste op de laatste af te stemmen, te voorzien wat uiteindelijk het oordeel van de geschiedenis zal zijn. De Lagebesprechung is van existentieel belang, maar dat betekent ook altijd de toestand van een enkeling, een groep, een volk, de mensheid of de aardbol als geheel. Hier zitten alle verschillen: het lot van de enkeling verschilt van dat van anderen enzovoort. Regen en hitte treffen niet iedereen op dezelfde wijze. Daarom is een beroep op ‘de tijd’ onzinnig wanneer men een duidelijk en algemeen antwoord wil. En daarom is de aanspraak tot degenen te behoren die een helder oordeel over ‘de tijd’ hebben – de ‘wakkeren’ (egrēgoroi) – twijfelachtig. Dat blijkt wel uit het feit dat zeer onderscheiden groepen zich als ‘de wakkeren’ zien: degenen die een scherp oog hebben voor onderscheidingen en ongelijkheden tussen mensen (‘woke’) of de verspreide en deels verborgen groep mensen die een besef hebben van de traditionele, antimoderne beschaving.[6] Het oordeel over wat ‘de tijd’ eist, is net zo problematisch als het oordeel over wat in bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd of legitiem is: “Letztlich läuft es darauf hinaus: legitim ist das, was ich für richtig halte.”[7] Demonologie of de leer van de geestverschijningen, oftewel de vraag of de geesten uit de hel komen of verbeeldingen van het onbewuste zijn, zou nog steeds beoefend moeten worden, zeker nu aan zoveel mensen de tijdgeest verschijnt, uiteraard met telkens wisselende boodschappen.[8]
Noten
[1] Ernst Jünger, Das Sanduhrbuch, Victorio Klostermann, Frankfurt a/M 1954 [ook in Sämtliche Werke. Zweite Abteilung. Essays VI. Band 12: Fassungen I, Klett-Cotta, Stuttgart 1979, blzn.101-250].
[2] Aangehaald in Ksenia Golubovitch, ‘Wanderer sein … Leo Tolstoi und die Erfahrung der Gewalt in der russischen Geschichte’, in Lettre International 139, winter 2022, blz.24.
[3] Zie hierover Anthony Giddens, The Consequences of Modernity, Polity Press, Cambridge/Malden 1991, blzn.17.-21.
[4] Zie uitvoeriger mijn Omstreden moderniteit. Over de gemeenplaats ‘Dat is niet meer van deze tijd’, Wilde Raven, Nijmegen 2016.
[5] Lucas 12:54-59 (Nieuwe Bijbelvertaling): “Tegen de menigte zei Hij: ‘Wanneer jullie een wolk zien opkomen in het westen, zeggen jullie meteen dat er regen op komst is, en dat is ook zo. En wanneer jullie merken dat de wind uit het zuiden komt, zeggen jullie dat er hitte op komst is, en dat is ook zo. Huichelaars! De aanblik van de aarde en de hemel kunnen jullie duiden, hoe kan het dan dat jullie deze tijd niet kunnen duiden? Waarom bepalen jullie niet uit jezelf wat juist is? Als je met je tegenstander op weg bent naar een hoge autoriteit, doe dan moeite om nog onderweg tot een vergelijk met hem te komen, anders sleept hij je voor de rechter, en de rechter zal je uitleveren aan de gerechtsdienaar, en die zal je in de gevangenis gooien. Ik zeg je: dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt.’” Carl Schmitt verwijst alleen naar 12:56 (het gecursiveerde stuk) als motto in zijn Theodor Däublers “Nordlicht”. Drei Studien über die Elemente, den Geist und die Aktualität des Werkes [1916], Duncker & Humblot, Berlijn 1991.
[6] Julius Evola, Revolt against the modern world: politics, religion and social order of the Kali Yuga, Inner Tradition International, Rochester (Vermont) 1995, blz.362.
[7] Brief Reinhart Koselleck aan Carl Schmitt (10 juli 1956), in Der Briefwechsel 1953-1983 und weitere Materialien (herausgegeben von Jan Eike Dunkhase), Suhrkamp, Berlijn 20202, blz.120, waaraan voorafging: “Die Männer des »Ancien Régime« haben am ehesten eingesehen, daß die »Legitimität« nichts mehr mit dem ancien régime zu tun hat: Talleyrand so gut wie Metternich. Talleyrands Vorstellung von der Legitimität war – für seinen Privatgebrauch, nicht als diplomatische Waffe – ganz revolutionär: entsprechend seinem Lebenslauf.”
[8] Het is een belangrijk onderwerp in Shakespeare’s Hamlet: Carl Schmitt, Hamlet oder Hekuba. Der Einbruch der Zeit in das Spiel (1956), Klett-Cotta, Stuttgart 19932, blz.30 en noot 8 op blz.69.