Laten we aannemen dat ‘politiek’ een bepaling is die aan een zaak wordt gegeven en niet een zaak zelf – ook al spreken we over ‘de politiek’ als een (complexe) zaak. We onderscheiden ‘politiek’ van wat ‘niet politiek’ is. Een zaak kan derhalve wel en niet politiek zijn of als een politieke zaak worden opgevat. Een stuk grond is een stuk grond, maar wordt pas een politieke zaak wanneer er ten aanzien van dit stuk grond een aanspraak bestaat, die mogelijkerwijs of daadwerkelijk betwist kan worden. Wat we dan op de een of andere manier nodig hebben is een beschrijving van het mechanisme (of het geheel van mechanismen) dat een bepaalde zaak in een politieke zaak verandert. Er is een aantal van dit soort mechanismen te beschrijven; ik zal ze aangeven en van kanttekeningen voorzien.
Het eerste mechanisme is de benoeming of bepaling zelf: iemand spreekt over politiek in verband met een bepaalde zaak en zegt dan: “Dit is een politieke kwestie.” De spreker verandert dan een onbepaalde zaak (waarover we kunnen twijfelen of het economisch, religieus, moreel, cultureel, sociaal enzovoort is) in een bepaalde zaak. Daarmee is echter maar weinig veranderd: we weten alleen dat de betreffende persoon deze zaak een politieke zaak vindt. Het woord ‘politiek’ blijft verder onbepaald. Iemand anders kan dezelfde zaak niet politiek van aard vinden of andere aspecten van meer gewicht achten. Iets anders wordt het wanneer meerdere mensen eenzelfde zaak een politieke zaak vinden: dan kan een patroon in woordgebruik ontstaan, dat vervolgens algemeen of zelfs maatgevend wordt. Deze individualisering van het transformatie-mechanisme dat van een niet-politieke een politieke zaak maakt, heeft iets onvermijdelijks en noodzakelijks, voor zover er een openbare ruimte is waarin mensen hun mening kunnen uiten en derhalve hun eigen onderscheidingen kunnen invoeren. In die zin blijft het woord ‘politiek’ in een vrije, pluralistische omgeving onbestemd en meerduidig. Niettemin is de vraag: wanneer iemand een zaak politiek noemt, waar verwijst hij dan naar? Herneemt hij dan niet het resultaat van een transformatie-mechanisme dat reeds bestaat en dat hij eenvoudigweg herhaalt?
Het tweede mechanisme vindt plaats wanneer er instellingen bestaan die hun stempel op een zaak drukken en bepalen – alleen al omdat een bepaalde instelling zich met de zaak bezig houdt – of iets al of niet politiek is. Dergelijke instellingen maken de politieke orde van een samenleving uit. Voorbeelden van dergelijke instellingen in onze politieke orde zijn politieke partijen, de Tweede Kamer, een minister, mogelijkerwijs een groep van burgers die zich in de publieke discussie beweegt waaraan ook de betreffende instellingen deelnemen. Dit mechanisme is een soort toespitsing van het eerste soort mechanisme, maar nu gaat het niet om zomaar iemand maar om bepaalde personen die in naam van een politieke instelling spreken en omdat zij in naam van een politieke instelling spreken een zaak politiek maken. Niet alles is politiek, wat politiek genoemd wordt. Alleen uitspraken van bevoegde personen hebben de eigenschap dat ze bepalen wat al of niet politiek is. Politicologen en journalisten oriënteren zich doorgaans op dit mechanisme: ze nemen ‘de politiek’ tot uitgangspunt voor de bepaling van wat al of niet politiek is of genoemd mag worden. Daarmee krijgt politiek een louter institutioneel karakter: het betreft gewoon alles wat te maken heeft met deze instellingen en de personen die in naam daarvan optreden. Niettemin gaat ook hier de vraag op: waar verwijst de bepaling ‘politiek’ naar, wanneer we van politieke instellingen spreken die nu juist de transformatie van het niet-politieke naar het politieke door hun bemoeienis met een zaak voltrekken? Wat heeft deze instellingen dan als politieke instellingen in het leven geroepen?
Het derde mechanisme moeten we zoeken in de politieke ruimte waarbinnen deze instellingen zich bewegen en die hun bestaansgrond vormt, waarbij deze politieke ruimte verwijst naar de mogelijkheid van een beslissing die voor deze gehele ruimte geldt en een einde maakt aan de onenigheid binnen deze ruimte. De bestaansgrond van politieke instellingen is immers stelling te nemen in een strijd die gevoerd wordt in het licht van zijn beslechting, dat wil zeggen: beëindiging door een beslissing. Kortom, een zaak wordt veranderd in een politieke zaak wanneer ze in aanmerking komt voor een maatschappelijk conflict dat met een beslissing moet worden beëindigd. In die zin is politiek alles wat met het bestaan van een imperium te maken: het afdwingen van een bepaald besluit. Wij verbinden dit imperium met het bestaan van een nationale staat, een overheid, een regering en een ordening van het politieke debat. Het beslissingsmoment is nu het mechanisme dat het onderscheid uitmaakt tussen niet-politieke en politieke zaken: alles wat geen onderwerp is of kan zijn van politieke macht, is niet politiek.
Een opmerking is hier van belang. Wat men de ‘verplaatsing van de politiek’ of nog dramatischer ‘het einde van de politiek’ noemt (en dat op hetzelfde neerkomt als de gedachte dat ‘alles politiek is’ – en dus: niets), is het vervagen van dit derde mechanisme. Het is dan niet meer duidelijk op welke plaats de belangrijkste beslissingen vallen en of ze nog genomen worden door een integrerende instantie (zoals een regering). Dat betekent immers dat de politieke instellingen ook van karakter veranderen. Wanneer de regering niet meer het centrum van politieke beslissingen is, dan verliezen ook uitspraken van kamerleden of politieke partijen hun politieke betekenis en worden omgekeerd uitspraken van mensen die dichter in de buurt van de werkelijke macht zitten politieker van aard. Gezien deze onduidelijkheid wordt men vanzelf teruggeworpen op het eerste mechanisme: politiek is wat men politiek noemt.
Het vierde mechanisme is al stilzwijgend ingevoerd en beantwoordt de vraag wanneer we een beslissing een politieke beslissing mogen noemen. Gangbaar is de opvatting dat politiek van doen heeft met maatschappelijke onenigheid en maatschappelijke conflicten: onenigheid en conflict verwijzen naar een beslissing die daaraan een einde maakt – welke vorm deze beëindiging dan ook aanneemt. Dat verwijst ons naar een andere manier om het niet-politieke in het politieke te transformeren: een zaak wordt politiek zodra het inzet wordt van een conflict. Dit begrip van politiek verwijst daarmee ook naar een mate van intensiteit: het politieke belang van een zaak neemt toe, naarmate deze zaak meer tot onenigheid leidt of naarmate de onenigheid diepgaander is.
In dit licht – een volgende opmerking die aansluit bij de vorige – moet de bestuurlijke neiging tot depolitisering en neutralisering worden begrepen. Er bestaat een bepaald soort bestuur dat erop uit is de politiek in deze zin te elimineren en dus het vierde transformatie-mechanisme vóór te zijn. Politiek in de zin van beheer bestaat er precies uit het onderscheid tussen niet-politiek en politiek te vervagen door de (mogelijke) onenigheid met een compromis te bezweren. Politiek is juist iets gevaarlijks: een goede ‘politiek’ (d.i. goed beleid) bezweert of zelfs voorkomt het gevaar. De moderne ‘politiek’ bestaat erin een beslissing te voorkomen.
Het vijfde en laatste mechanisme derhalve is in dit klimaat nagenoeg uit het zicht verdwenen, alhoewel het misschien juist in deze politiek van het beheer ten zeerste is voorondersteld. Wat maakt een beslissing in geval van (dreigende) onenigheid urgent? Het vijfde mechanisme verwijst ons – om een sleutelbegrip van Carl Schmitt te gebruiken – naar de Ernstfall, de uitzonderingstoestand, het abnormale: dat wat ons hele maatschappelijk bestaan op het spel zet. Politiek is alleen dat wat betrekking heeft op de grondslag van dit maatschappelijk bestaan, de existentiële grondslag dus, waarvan de bedreiging onaanvaardbaar is. Wezenlijk is hier een verwijzing naar een buiten (dat overigens ook ‘binnen’ kan zijn): een terugkeer van wat uitgesloten was en dat derhalve opnieuw moet worden afgestoten. Men zou ook (eveneens met Carl Schmitt) kunnen spreken van de hoogste graad van intensiteit: een zaak is politiek wanneer men bereid is voor deze zaak te doden of gedood te worden.
Dit laatste mechanisme vormt het sluitstuk van de bepaling van de politieke orde: haar soevereiniteit. Politiek is dat wat de soevereiniteit van de politieke orde in het geding brengt – een formulering die onvermijdelijk tautologisch is. Wat politiek is, bepaalt uiteindelijk de politieke macht (de soeverein). Is deze plaats leeg, dan vallen we uiteindelijk terug in het eerste mechanisme – een subjectivering of individualisering van de politiek.
Soevereiniteit verwijst naar representatie. Wat gerepresenteerd wordt in dit vijfde transformatie-mechanisme (politiek is wat de grondslag van het maatschappelijk bestaan ondermijnt) is de verhouding van de politieke orde tot haar omgeving (een verhouding die constitutief is voor de politieke orde zelf), hetgeen tegelijk een representatie van deze omgeving vooronderstelt. Hoe die omgeving (en dus de verhouding tot die omgeving) wordt opgevat, kan verschillen en kenmerkt de aard van de politieke orde en de inhoud van de politieke kwesties. Deze omgeving kan opgevat worden als Gods schepping, als mensheid, als Natuur, als economisch systeem (wereldmarkt), als ecologisch systeem enzovoort. De omgeving bepaalt de aard van de rechtvaardiging of legitimatie van politieke macht. Het BNP is vandaag de dag belangrijker dan de zorg van de overheid voor het geestelijk leven van haar onderdanen. (In een democratische politieke orde speelt de complicatie dat deze representatie voortdurend aan de vraag wordt blootgesteld of ze ook ‘het volk’ representeert, dat wil zeggen: of ze beantwoordt aan de representatie van de omgeving die ‘het volk’ heeft).