Bespreking van Re-treating Religion

Alena Alexandrova, Ignaas Devisch, Laurens Ten Kate, Aukje van Rooden (red.), Re-treating Religion. Deconstructing Christianity with Jean-Luc Nancy, Fordham University Press, New York 2012, 978-0-8232-3465-3, 400 blzn.

Het praktische vraagstuk waarmee het project van de ‘deconstructie van het christendom’ verbonden is, is dat van de ordening van een samenleving waarin religie een persoonlijke zaak is geworden. Dat schrijft een van de redacteuren van deze bundel over de Franse filosoof Jean-Luc Nancy, Ignaas Devisch, in zijn inleiding bij het eerste deel. Het probleem is tweeledig. Allereerst heeft deze samenleving afscheid genomen van een algemeen bindend verhaal dat zijn oorsprong buiten die samenleving heeft, namelijk in een openbaring van een goddelijke wet. Die samenleving moet zich daarom ‘van binnenuit’ ordenen, moet zichzelf uitvinden, moet haar eigen doeleinden en grenzen onder woorden brengen. Aan de andere kant bestaat echter de neiging om de enkeling zelf tot absolute bron van zingeving te maken: de mens heeft de plaats van God ingenomen. De samenleving en haar ordeningen worden daarmee radicaal gesubjectiveerd. Men herkent in deze tegenstelling gemakkelijk het uitzichtloze gevecht tussen ‘fundamentalisten’ en ‘secularisten’, degenen die zich op een onaantastbare en autoritaire traditie beroepen en degenen die een volledige vrijheid van geweten en meningsuiting opeisen. Jean-Luc Nancy meent terecht dat het laatste standpunt uiteindelijk zelf niet ontsnapt aan een religieuze geste met fundamentalistische trekken. Het praktische dilemma kan wellicht overwonnen worden als we de post-religieuze samenleving, de maatschappij die niet langer een religieuze grondslag heeft of althans deze grondslag niet langer als gezamenlijke binding representeert, op een andere wijze denken.
Daarmee komen we bij het filosofische probleem dat Devisch aldus omschrijft: “Vanuit welk gezichtspunt, vanuit welk standpunt in de wereld, zou het mogelijk zijn een verwereldlijkte wereldlijkheid (‘secularized worldliness’) onder woorden te brengen?” De teksten in de bundel, verdeeld over vier delen, komen jammer genoeg zelden terug op het praktische probleem, maar volgen Nancy uitleggend of kritisch in zijn poging nieuwe woorden te vinden voor de geestesgesteldheid waarin de westerse wereld zich bevindt. Nancy sluit daarbij vooral aan bij Jacques Derrida (het idee van een deconstructie van de religie) en Marcel Gauchet (die het christendom omschrijft als een religie die de religie verlaten heeft), en put zich uit in het hernemen van denkers als Kant, Hegel, Nietzsche en Heidegger. Zijn stelling: het christendom is een religie die zichzelf deconstrueert en als zodanig zetten ‘wij’ vandaag deze denkbeweging voort, maar nu met betrekking tot een wereldlijke redelijkheid die de plaats van de religie heeft ingenomen. De bundel eindigt met een uitgebreid en verhelderend vraaggesprek van de redacteuren met Nancy, en begint met een tekst van hem zelf, een vertaling van het tweede hoofdstuk uit het tweede deel van zijn ‘Déconstruction du christianisme’ dat verscheen onder de titel L’adoration (Galilée, Parijs 2010). Daarin bekent de auteur dat hij eigenlijk het liefst zo min mogelijk over het christendom wil spreken. De deconstructie van het christendom is dan ook geen kritische studie van het historische christendom. De meer kritische bijdragen van bijvoorbeeld Marc de Kesel en Theo de Wit wijzen overigens wel op ambivalenties in het christendom, wanneer het gaat over de waarheid (reeds geopenbaard of nog te openbaren?) of over het offer van het leven voor het vaderland (wel of niet waarborg voor eeuwig heil?).  Nancy en de meeste auteurs zijn echter niet uit op een doordenking van een innerlijk strijdige traditie die nog steeds werkzaam is in onze tijd, maar over wat zij beschouwen als het eigenlijke denkmotief dat het monotheïsme doet verschillen van religie, het leven binnen een ‘mythe’, een gesloten zingeving. Het monotheïsme zet de goddelijke wereld op een afstand. God wordt een naam voor wat afwezig en niet representeerbaar in deze wereld is. Wat overblijft, is een opening in deze wereld, die de mens aanspreekt en verheft, maar tegelijk de afwezigheid van een Hinterwelt (God vóór de schepping, het hiernamaals, een transcendent begrip van rechtvaardigheid enzovoort) bevestigt. Er is slechts deze wereld, en haar betekenis of zin (sense) ligt in de wereld zelf, en wordt niet van buitenaf gegeven – door God noch mens.
Dit filosofische programma voert de lezer mee in een zoektocht naar nieuwe woorden voor deze ‘immanentisering’ van betekenis- of zingeving. De (alleen?) christelijke gedachte van een leven in de wereld maar niet van de wereld vormt de rode draad van alle bijdragen, waarin thema’s aan de orde komen als christendom en secularisering, monotheïsme, schepping, mythe, poiēsis, lichaam, beeld en incarnatie. De lezer wordt zo af en toe op de proef gesteld omdat het idee van de ‘ontsluiting’ (déclosion), het doorbreken van gesloten betekenissystemen door de ervaring van een opening, als een mantra wordt herhaald. Het thema van gesloten en open wereldbeelden of samenlevingen is in de twintigste eeuw alomtegenwoordig en het komt mij voor dat er vaak helderder over geschreven is dan Nancy en zijn volgelingen doen. Het monumentale werk van Eric Voegelin, om maar een voorbeeld te noemen, blijft onbesproken. Het ‘wij’ waarover Nancy voortdurend spreekt, dreigt te verschrompelen tot een klein gezelschap van filosofen die hun eigen, niet altijd goed te volgen, jargon ontwikkelen. Maar wellicht hoort dat zo: “this book avoids giving sense; rather, it interrrupts sense” (blz.40). Niettemin is het programma van Nancy interessant door de poging de welles-nietes-discussie rond (de)secularisering en ‘de terugkeer van religie’ een andere wending te geven. Nancy tracht het menselijke fenomeen van de religie opnieuw te denken in termen van een onttoverde wereld, en een nieuwe verhandeling over religie (re-treating religion) te schrijven die vertrekt vanuit de gedachte dat betekenis- of zingeving niet een goddelijke of menselijke schepping is, maar (volgens goed fenomenologisch gebruik) in de verschijning van de wereld zelf verankerd ligt.