Een kleine diagnose van de geschiedenis van de mensheid: steeds slagen mensen erin hun fantasieën aan de wereld op te leggen, in het klein en in het groot. Fantasie wil hier zeggen: een voorstelling van een mogelijke wereld, waarbij de fantast zichzelf voorstelt als degene die deze mogelijke wereld – hoe vaag of nauwkeurig ook – verwerkelijken zal, een fantasie dus die met dadendrang, met passie of zelfs met obsessie gepaard gaat, en de betreffende mens persoonlijk aan de fantasie verbindt. Narcistische persoonlijkheden lenen zich het beste voor dergelijke projecten. Het gaat meestal om mannen met almachtsfantasieën en een groot vertrouwen in zichzelf, dat uitstraalt en zodoende voetvolk weet te verzamelen dat bereid is diensten te verlenen en offers te brengen om de fantasieën te verwerkelijken. Voetvolk is er altijd genoeg: hoe krachtiger de fantast overkomt, des te meer voetvolk er verschijnt dat hoopt op eigen voordelen en gezamenlijk heil. De kracht van heilbrengende figuren is omgekeerd evenredig aan de onmacht van mensen de toekomst van hun leefomgeving veilig te stellen, en dus bereid zijn zich aan te sluiten bij een heil belovende beweging. Hun eigen voorstellingen van mogelijke werelden spelen dan uiteraard ook een rol bij de beslissing welke leider zij zullen volgen.
De grote voorbeelden (Alexander de Grote of Napoleon) spreken nog steeds tot de verbeelding – zij het steeds minder gezien de aanvallen die standbeelden te verduren hebben. We hebben te maken met een oeroud mechanisme met diepe wortels in de menselijke instincten of historische ervaringen: de beweging van levende wezens achter een leider aan. Het mechanisme lijkt vooral een kans te maken als mensen niet gebonden zijn aan maatschappelijke instellingen en ordeningen, of als fantasierijke mensen geen genoegen nemen met kleinere veroveringen zoals een onderneming, een loopbaan, maatschappelijk aanzien, of met de erkenning dat het om fantasie gaat die zich dan in kunst en literatuur kan uiten. De echte almachtsfantasie is pas tevreden wanneer er grootschalige erkenning is van de kracht die uit de betreffende persoon lijkt te stralen of die mensen op die persoon projecteren.
Kan de mensheid van deze waanzinnige machinerie verlost worden? Niet in ieder geval wanneer er mensen optreden die deze verlossing willen belichamen, die de uitvoerders zijn van de bevrijding van de mensheid van alle vormen van onderdrukking.[1] Het gaat hier evengoed om een almachtsfantasie die voetvolk op de been brengt. Het antwoord lijkt, zoals gezegd, te schuilen in een inrichting van de maatschappij die strikt onderscheidt tussen menselijke fantasieën die in een vrije ruimte kunnen bloeien (het persoonlijke leven) en maatschappelijke instellingen en ordeningen die volgens strikt functionele maatstaven zijn ingericht en werken. De vraag is uiteraard of dit niet ook een fantasie is, gekoesterd door de aanhangers van de theorie die zegt dat de geschiedenis zich onvermijdelijk richting verwereldlijking, ontluistering, rationalisering en functionalisering beweegt.
De grote vraag van de politieke filosofie lijkt mij het ontcijferen van de tekenen in de politieke werkelijkheid die wijzen op de verschillende bewegingen waarin de mensheid betrokken is. Dat is het programma van Ernst Jünger, maar de diagnose en interpretatie lijkt mij nog een open zaak.[2] De toestand van de mensheid of delen van de mensheid hangt in belangrijke mate af van de voorstellingen die mensen hier zelf van maken. Deze bepalen of dit oeroude mechanisme een kans krijgt en in welke mate dit geschiedt, dan wel of de machinatie beteugeld kan worden zodat mensen zich veilig en gelukkig wanen in een volgens vaste patronen verlopend maatschappelijk leven. Alles hangt ook af van de mogelijkheidsvoorwaarden: de omstandigheden die het mechanisme oproepen of die bevorderen dat er ontspanning optreedt.[3] Dat laatste is afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende grondstoffen en energie in de omgeving en de afwezigheid van een te grote belasting van de leefomgeving.
De omstandigheden zijn vandaag minder gunstig en we zien dus een versterking van het oermechanisme: ieder voor zich. Men zoekt meer steun bij de idee van een volk als strijdeenheid, een bundeling van krachten die de strijd om het bestaan nodig heeft, en die zich richt tegen ieder die de eenheid ondermijnt of als vreemde en vijandige eenheid op het toneel verschijnt. Mensen groeperen zich rond de strijdkrachten en hun aanvoerders, en waarderen dienstbaarheid en zelfopoffering als deugden die de enkeling ondergeschikt maken aan het overleven van de groep. De gevoeligheid voor onderscheiden tussen mensen (mannen en vrouwen, etnische verschillen enzovoort) wordt groter: men verlangt naar de eensgezindheid en onderlinge band tussen gelijken, de geborgenheid van een (volks)gemeenschap, die overtuigd is van de kracht van de eigen levenswijze en zich deze niet afhandig wil laten maken. Het wantrouwen neemt toe, met name tegen degenen die het gevaar niet onderkennen en ‘het volk verraden’. Men kan het heersende bewind gaan ervaren als bezetting of kolonisering.
De omgekeerde beweging is sterk verbonden met het onderscheid tussen maatschappij en enkeling: de laatste is vrij in zijn verhouding tot maatschappelijke ordeningen waarvan hij naar behoeften gebruik kan maken. Dat kan overigens ook betekenen dat de instellingen en ordeningen, juist omdat zij mensen op zichzelf terugwerpen en hen de verantwoordelijkheid voor hun eigen leven geven, een vechtmaatschappij in het leven roepen of zelfs uitdrukkelijk bevorderen. Dit verschijnsel staat bekend als omvorming van de maatschappij tot markt, de kern van het ‘neoliberale’ programma. Het kan omgekeerd betekenen dat mensen gaan ijveren voor een zorgmaatschappij als vereffening voor de vechtmaatschappij: de verliezers en kansarmen worden opgevangen, of geholpen sterker te worden voor een maatschappelijke loopbaan. Deze maatschappij behoeft beschaving: het bijschaven van gedragingen die horen bij het mechanisme van de oerhorde en de daarbij horende strijdbaarheid op zodanige wijze dat de schade voor anderen beperkt blijft.
De beschaving kan zelfs zover gaan dat de strijd verborgen wordt achter het masker van vriendschappelijke omgangsvormen. In het ideale geval vechten mensen als ‘heren’, alhoewel men dan nooit weet welke minder beschaafde opdrachten deze ‘heren’ hun ‘knechten’ geven. Deze beide bewegingen kan men meten: intensivering of de-intensivering, verscherping of verzwakking van onderscheidingen (en tegenstellingen).[4] Grofweg gezegd neigen mensen naar persoonlijke binding aan een heilbrengende figuur of naar vertrouwen in instellingen en ordeningen. In de westerse landen ziet men in de politiek die verbonden is met de maatschappelijke instellingen en ordeningen bovenal een strijd tussen ‘sociaaldemocratie’ en ‘neoliberalisme’, in de vleugels verschijnt de verscherpte strijd om het bestaan – ter linkerzijde de verliezers en kansarmen, met de politieke leiders die voor hen opkomen, ter rechterzijde degenen die hopen op het heil dat gebracht wordt door politieke leiders die een verscherping van de strijd om het bestaan tussen volken voorspellen en in dat kader optreden.
Noten
[1] René Fülöp-Miller, Führer, Schwärmer und Rebellen. Die grossen Wünschträume der Menschheit, Verlag F. Bruckmann AG, München 1934.
[2] Ernst Jünger, ‘Der Weltstaat’ (1960), in Sämtliche Werke. Zweite Abteilung. Essays I. Band 7: Betrachtungen zur Zeit, Klett-Cotta, Stuttgart 1980, blzn.481-526.
[3] Heiner Mühlmann, MSC. Maximal Stress Cooperation. The Driving Force of Cultures, Springer, Wien/New York 2005.
[4] Marin Terpstra, ‘Intensifying and De-intensifying Distinctions. A Meditation on Imagining the Form of a Border’, Interdisciplinary Journal for Religion and Transformation in Contemporary Society, 5(2020)2, blzn.493-515.