Politiek – theater of een kunstwerk?

Er bestaat een verband tussen regering, regie (regisseur) en regiem, want gemeenschappelijk hier is de africhting van het handelen van een groep mensen op een gemeenschappelijk optreden of werk. Op dezelfde manier is er een verband tussen dirigent en directeur. Ze verwijzen ook alle naar het woord publiek. De publieke zaak is een gemeenschappelijke onderneming die van de deelnemers het offer vraagt van volledige toewijding en inzet. Belangrijk is echter de stijl van regeren of regisseren, de aard van het regiem dat wordt ingesteld. De ene stijl richt zich op vervolmaking van de gezamenlijke onderneming tot de hoogst bereikbare of denkbare vorm, de andere stijl laat ruimte voor toeval, afwijking en persoonlijke inbreng. Aan het andere uiterste bevindt zich de idee van volledige improvisatie: alle deelnemers kunnen zich aan hun eigen denkbeelden overgeven en men ziet wel wat de uitkomst is. De onenigheid over deze verschillen in stijl vinden zowel in het theater en de uitvoerende muziek plaats, als in de politieke wereld.[1]
Een orkest of toneelgezelschap kan van de leden dit offer vragen: ze worden uitgekozen en betaald om zich te onderwerpen aan de uitvoeringsidee van de regisseur of dirigent, op grond van wat de schrijver van het muziek- of toneelstuk heeft vastgelegd. In de wereld van de kunst kan het vergeeflijk en aanvaardbaar zijn dat mensen worden uitgesloten omdat ze niet passen in wat de artistieke leiding voor ogen heeft. In de politiek, zo menen velen van ons vandaag, is dit een groot probleem. Het bereiken van volmaaktheid is in het politieke kunstwerk, de vormgeving van een publieke zaak, om verschillende redenen problematisch – bovenal omdat de vrijwilligheid en de daarop steunende offervaardigheid ontbreekt. De publieke zaak moet bovenal vastgesteld worden. In de kunst is het de kunstenaar die het werk bepaalt en van de uitvoerders verwacht dit werk op de best mogelijke wijze gestalte geven. Uiteraard is ook in dit veld onenigheid en botsen inzichten op elkaar. In de politiek is dit nog meer het geval aangezien hier meestal geen ontsnapping mogelijk is – behalve door te verhuizen naar een deel van de aardbol waar een ander regiem heerst.
Politiek bestaat erin de publieke zaak gestalte te geven en uit te voeren in de strijd rond de publieke zaak zelf. Ook hier bestaat een neiging politiek te bedrijven volgens het model van de volmaaktheid – onder verwijzing naar een oorspronkelijk en maatgevend werk (vergelijkbaar met een partituur of draaiboek) en met aanwijzing van een leider die dit werk uitlegt en in werkelijkheid omzet. Dit model vindt men bij Plato, bijvoorbeeld, of in de ‘totale Mobilmachung’ van totalitaire regiems. De beslissende vraag in de politiek is hoever men wil gaan met dit model. Politieke vrijheid is het begrip dat aangeeft dat er grenzen zijn aan dit model. Politieke vrijheid stelt vast wat de grenzen zijn tussen de publieke zaak en wat tot de private zaken gerekend kan worden. Private zaken kunnen overigens op dezelfde wijze opgevat worden. De politieke beslissing stelt vast wat als publieke zaak geldt, waarbij voorondersteld is dat het private belang moet wijken voor het publieke belang.
De politieke vrijheid is zelf een publieke zaak (want een politieke beslissing), en neemt twee vormen aan. Ten eerste kan vastgelegd worden welke maatschappelijke en persoonlijke praktijken géén publieke zaak zijn, of in welk opzicht zij geen publieke zaak zijn: de vrije markt, academische vrijheid, godsdienstvrijheid en dergelijke meer. Ten tweede kan vastgelegd worden dat in het vaststellen van de publieke zaak er ruimte is voor een eigen inbreng van de deelnemers: vrijheid van meningsvorming, passief en actief kiesrecht, vrijheid van demonstratie enzovoort. De bepaling, vormgeving en uitvoering van de publieke zaak kan een kwestie van improvisatie zijn, althans voor een bepaalde tijdspanne. Dat bepaalt de spanning tussen politieke macht en politieke ruimte.
Het grote verschil tussen het theater in de schouwburg en het politieke theater is uiteraard dat in het laatste geval er uiteindelijk werkelijk iets op het spel staat: een kwestie van leven of dood. De kwestie is allereerst: leven of dood van de publieke zaak zelf (bijvoorbeeld het voortbestaan van een bepaalde politieke gemeenschap), en pas vervolgens: leven of dood van de deelnemers. Een politieke gemeenschap die het leven van de leden niet op het spel wil zetten omdat het recht op leven er de grondslag van is, heeft het moeilijk in het verdedigen van de publieke zaak. Carl Schmitt verwoordt in dit opzicht een harde waarheid: liberalisme betekent het vergroten van de kwetsbaarheid van de politieke gemeenschap. Hij herinnert ons aan de beslissende vraag: hoeveelheid onenigheid verdraagt een politieke gemeenschap? Ook hier is een vergelijking met muziek of toneel mogelijk: hoeveel improvisatie verdraagt het uitvoeren van muziek of het opvoeren van theater?

Noot

[1] Georges Banu, ‘Kunst der Vollendung. Die Theaterinszenierung als Bestreben nach flüchtiger Vollkommenheit’, in Lettre International, nummer 110, herfst 2015.