Het hedendaagse geloof in een heilbrengende macht

Wat is de heilbrengende macht vandaag de dag in Europa? Dat is niet de kerk (zij het voor sommigen nog wel, maar wellicht meer uit gewoonte), maar ook niet de staat. Ondanks herlevend nationalisme – het verlangen terug te keren naar een volkse eendracht bevrijd van alle vreemde indringers – is het werkelijke vertrouwen gericht op de economische ordeningen. Dat vertrouwen krijgt af en toe een knauw, maar het werkelijke wantrouwen van mensen geldt politici en priesters, niet ondernemers en bankiers.[1] Hoe dan ook, behalve dat is er weinig dat vertrouwen schenkt op het gezamenlijke vlak van een maatschappij. Ik spreek niet over het persoonlijke vertrouwen of het vertrouwen in de eigen omgeving, maar over het vertrouwen in sociale systemen die niet onmiddellijk waarneembaar zijn en tot de ervaringswereld behoren. Wat men niet kan waarnemen, vereist vertrouwen maar roept tegelijk gemakkelijk wantrouwen op.
Politici en priesters zijn niet alleen overbodig in een wereld van gespreksgenoten en mededingers, maar behoren tot een vijandige wereld. Waarom zijn ze zo bedreigend of weerzinwekkend? Ze vragen om dienstbaarheid aan een gezamenlijke onderneming; ze vragen ons te vertrouwen op een ordening die mensen niet langer als hun gezamenlijke thuishaven beschouwen, als hun eigen res publica. Dat past niet in de maatschappij als oikos, de maatschappij als bron van inkomen, levensbenodigdheden en vermaak. Het vertrouwen in de oikos steunt op de vanzelfsprekendheid van verwachtingen een baan te vinden, levensbenodigdheden te kunnen aanschaffen en vermaak te vinden indien gewenst.  Het geloof in de oikos als zaligmakende orde is echter geen toewijding aan een publieke zaak en in die zin eerder een negatief soort geloof: een weerzin tegen alles wat riekt naar publieke zaken. Men wil daarmee niets te maken hebben – en de overtuiging dat men geen politieke of geestelijke orde nodig heeft, vooronderstelt een vertrouwen in de markt. Dat is wat de politiek en de kerk de burgers vervolgens ook geven om nog enigszins aandacht en waardering te krijgen: een aanvullende markt van publieke en geestelijke diensten.
Het geloof in de oikos is echter niet waterdicht en bestendig: er zijn twijfels. Allereerst komen deze voort uit de onbestendigheid van de markt zelf: geen baan betekent geen inkomen en dit weer geen hoop op de zegeningen van de markt – tenzij staat of kerk voor opvang zorgt. Als puntje bij paaltje komt bidt men weer voor de overheid of Gods genade. Ten tweede komen deze voort uit de aanwezigheid van vreemdelingen die men niet aanvaardt: de markt neemt ze op want discrimineert niet behalve op economische verwerkbaarheid. De markt behoeft dus aanvulling: politieke grenzen die de oikos tot onze eigen huishouding maakt. Ten derde is het geloof in de oikos niet het enige geloof: er zijn andere geloofsgemeenschappen die niet louter economisch denken. Die zijn bedreigend en daarom behoeven we onze eigen nationale religie die ten strijde kan trekken tegen deze vormen van heterodoxie. Kortom, aan de grenzen van de oikos behouden politiek en godsdienst nog een rol en betekenis.
De idolatrie maakt echter deel uit van de logos van de oikos – de verering van merken, het volgen van modes en sterren en de onderdompeling in de maalstroom van spannende gebeurtenissen: “kapitalisme als religie” (Benjamin). Rond deze kapitalistische cultische godsdienst groeperen zich aan de ene kant de ‘neoconservatieven’ die menen dat de markt niet op zichzelf kan bestaan maar slechts in een omgeving van strenge moraal, godsdienstige gemeenschappen en een op nationale belangen gerichte sterke staat. Aan de andere kant vinden we de Messiaanse verwachtingen van een ontsnapping aan of bevrijding uit dit eeuwige rijk. Onder de kapitalistische gelovigen zijn er natuurlijk velen die hervormingen voorstaan in de overtuiging dat de oikos er voor de huisbewoners is en niet omgekeerd (het ‘huis van de vrijheid’ zoals Rutger Claessen dat noemde), terwijl de logos van de oikos eist dat de verzorging van de huisbewoners tegen kostprijs plus winst geschiedt. De ‘ware’ gelovigen vechten dit meningsverschil uit zonder de oikos te verlaten: ze maken de democratische middenpartijen uit die uit zijn op pragmatisch beleid. De ongelovigen – de ‘neoconservatieven’ (die niet in de markt geloven maar deze als een gegeven beschouwen, en zich zorgen maken over moraal, godsdienst en nationale belangen) en de ‘revolutionairen’ – moeten verwijzen naar een andere maatstaf dan die in de wereldwijsheid te vinden is. Hier worden apocalyptische, eschatologische en gnostische denkfiguren van belang. Deze denkfiguren hebben in de wereld van de oikos aan betekenis ingeboet.
Dit sluit aan bij Margalits onderscheid tussen economische en religieuze politiek.[2] Zijn model gaat echter uit van twee domeinen: oikos en religio. Economie is de strijd om levensbenodigdheden die getemperd is door de bescherming van lijf, eigendom en bewegingsvrijheid (de rechtsorde), waarin voortdurend binnen deze grenzen onderhandelingen plaats vinden. Religie is de overtuiging dat er heilige zaken bestaan die een toewijding van mensen vereisen die niet onderhandelbaar is en die in geval van bedreiging verdedigd mogen worden met middelen die de rechtsorde overschrijden. De politiek lijkt bij de liberaal Margalit geen eigen betekenis te hebben, maar haar verschijning laat hij louter steunen op een van beide domeinen: politiek die zich beperkt tot onderhandelen (niet over private maar over publieke zaken, maar de laatste zijn louter om pragmatische redenen publiek) en politiek die uitdrukking is van het geloof in een heilige zaak. Religieuze politiek kan vervolgens in een onverdraagzamer en gewelddadiger sektarische politiek overgaan. Het gaat dus om een diagram dat ontstaat door de onderscheiding tussen economisch en religieus te koppelen aan de onderscheiding tussen privaat en publiek. Het onderscheid tussen oikos en religio gaat terug op de afwezigheid en aanwezigheid van het onderscheid tussen God en wereld, het geestelijke en het wereldlijke.

Noten

[1] Hanno Rauterberg, ‘Glaube, Liebe, Auspuff. Der VW-Konzern baut sich eine eigene Stadt – und verklärt die Autokult zur Religion’, in Die Zeit, 2 september 1999, blzn.37 e.v.: “‘Wer sonst bietet noch Orientierung, wo bleiben wir mit unserer kindlichen Religiosität?’, fragt Dr. Henn. ‘Die Kirchen sind tot, der Staat zieht sich zurück, die Ideologien haben ihre Macht verloren. Was bleibt, sind die Unternehmen’, sagt er. ‘Sie werden die Sinnstifter der Zukunft sein.’ Und so will auch VW von Treue erzählen, von Freundschaft und Nächstenliebe.” (Henn is de architect van het VW-automuseum in Wolfsburg.)

[2] Avishai Margalit, On compromise and rotten compromises, Princeton University Press, Princeton/Oxford 2010.