Cultuur tussen vrije ontplooiing en functionele ontwikkeling

Cultuur is de onderneming van de mens levend goed tot wasdom te brengen, waarbij in eerste aanleg letterlijk gedacht moet worden aan gewassen die als voedsel voorbestemd zijn. Het woord ‘cultus’ houdt hiermee ongetwijfeld verband wanneer het gaat om rituele handelingen ter bevordering van de vruchtbaarheid. Overdrachtelijk is het woord ‘cultuur’ echter vooral bekend geworden in toepassing op alles wat de menselijke ontwikkeling ten goede komt, alles wat de mens tot wasdom en volwassenheid brengt. Elke maatschappij behoeft derhalve cultuur: de leden van de samenleving moeten opgekweekt worden tot volwaardige deelnemers. Grofweg kan men nu een onderscheid maken tussen twee vormen van cultuur: de ene vorm stelt een bepaald begrip van maatschappij voorop en vraagt van de cultuur de mensen op die maatschappij af te stemmen. Zo spreken we ook van een bedrijfscultuur: deze cultuur dient het bedrijf en moet ervoor zorgen dat de werknemers zich volledig op dit bedrijfsbelang richten (“alle neuzen dezelfde kant op”). Dit idee kan ook voor de maatschappij als geheel gelden. In de westerse wereld beschouwen velen deze vorm van cultuur als ‘totalitair’: de leden ervan moeten zich totaal overleveren aan de maatschappij. Een niet-totalitaire of vrije maatschappij – en wij beschouwen ons soort maatschappijen als zodanig – moet dus een ander begrip van cultuur gebruiken, waarin enerzijds ruimte is voor mensen om hun eigen ontwikkeling ter hand te nemen (persoonlijke ontplooiing), en anderzijds ruimte is voor de ontwikkeling van menselijke begaafdheden die niet in strikte zin aan de maatschappij ten goede komen (doorgaans noemen we dit ‘cultuur met een grote C’). Dit laatste hangt uiteraard af van het begrip van maatschappij dat gangbaar is – en dit begrip hangt mede van de cultuur af. De tweede vorm van cultuur kent meer vrijheid en dus ook meer onenigheid over wat een maatschappij is en welke cultuur die maatschappij moet hebben. Immers, wanneer mensen de ruimte krijgen voor hun eigen ontwikkeling en wanneer er ruimte is voor de ontplooiing van allerlei talenten dan zal er ook een verscheidenheid zijn van opvattingen en waarden. Vrijheid en onenigheid gaan samen en vragen zelf ook om een cultuur: manieren om met vrijheid en onenigheid om te gaan.
Er bestaat geen scherpe grenslijn tussen beide vormen van cultuur. Men kan de twee vormen beter denken vanuit twee uiterste gestalten van cultuur waar de meeste maatschappijen zich tussen bewegen. Aan het ene uiterste de volstrekt totalitaire maatschappij waar alle leden geleerd wordt te denken in eenzelfde wereldbeeld en te handelen met het oog op voor de gehele maatschappij vastgestelde doeleinden. Afwijkingen worden hard aangepakt en alleen aan degenen die zich goed hebben aangepast worden bepaalde voorrechten gegeven. Sommige boze tongen beweren dat Plato in zijn Politeia een dergelijke maatschappij bepleit – onder leiding van een koning-filosoof –, maar of deze staat die Sokrates in gedachten ontwerpt bedoeld was om verwerkelijkt te worden blijft de vraag. Ik houd het erop dat Sokrates erop uit is duidelijk te maken dat indien we (a) een rechtvaardige samenleving willen en (b) vaststelbaar is wat rechtvaardigheid inhoudt, een strikt geleide maatschappij de onvermijdelijke uitkomst is, aangezien alleen dan onrechtvaardigheid volledig kan worden uitgebannen. Het is geen toeval dat totalitaire maatschappijen doorgaans samengaan met de huldiging van een of ander ideaal (de klassenloze samenleving van het communisme of de raszuivere samenleving van het nationaalsocialisme).
Aan het andere uiterste vinden we een vrije samenleving waarin ieder zijn of haar eigen weg mag volgen. Men kan zich afvragen of daar nog van een cultuur sprake is aangezien ieder in vrijheid de eigen maatstaven van ontwikkeling vaststelt. Niettemin moet de idee van vrijheid door allen gekoesterd worden. Men kan vrijheid ook anders omschrijven dan in deze negatieve zin: geen bemoeienis met de ontwikkeling van mensen. De positieve zin is: de maatschappij hecht eraan dat alle mensen het uiterste kunnen halen uit hun vermogens en biedt dus talloze mogelijkheden tot oefening en scholing. Er zijn mensen die pleiten voor vrijheid omdat ze menen dat dit een recht van mensen is waar de maatschappij niet aan mag tornen, maar er zijn ook mensen die vrijheid zien als het middel om de rijkdom van een maatschappij te bevorderen. In de grote strijd tussen communistische en kapitalistische maatschappijvormen ging het erom welke van deze culturele benaderingen (of ideologieën) de beste uitkomst zou opleveren. Men was lange tijd bevreesd dat het communisme zou winnen: het anticommunisme moest andere middelen gebruiken dan de loutere wedijver om deze vijand te verslaan.
Inmiddels heeft het communisme zich deels zelf weerlegd, alhoewel dezelfde vrees voor China geldt waar weliswaar enige ruimte is gekomen voor vrijer economisch handelen, maar de partij nog een sterke greep heeft op de maatschappij. Is deze cultuur – een verbinding tussen oude Chinese tradities, vormen van kapitalisme, technologische ontwikkeling en een sterke staat die weinig ruimte laat voor vrijheid, laat staan democratie – niet bezig het Westen te verslaan? Ook in westerse landen is er geleidelijk aan een cultuuromslag gaande die maakt dat men persoonlijke ontplooiing en ruimte voor culturele bloei minder belangrijk vindt dan economische groei en dus het gezond houden van het bedrijfsleven. We zijn nog ver verwijderd van het totalitaire andere uiterste, maar de wijzer gaat die kant op. Regeringen nemen een steeds meer technocratisch karakter aan: alleen die menselijke vermogens krijgen de kans om zich te ontwikkelen die ten goede komen aan de benodigdheden van de bedrijfsmatige ordening van de maatschappij. Wie andere vermogens wil ontwikkelen mag dat: er is nog negatieve vrijheid. Dat is echter een zaak van de enkeling zelf. De ‘hogere cultuur’ (podiakunsten, musea, geesteswetenschappen enzovoort) wordt ‘geprivatiseerd’ of in ieder geval enigszins verwaarloosd. Velen zien er ‘het nut’ niet van in, of omschrijven ‘het nut’ louter in termen van persoonlijke smaak. Het betekent dat het begrip van de maatschappij wordt omgevormd tot een machinerie die individuele wensen moet vervullen. Dit alles vraagt om publiek debat. Weliswaar hebben wij ons lot slechts ten dele in eigen hand – we zijn afhankelijk van wat er in de rest van de wereld gebeurt – maar voor zover we die in de hand hebben kunnen we zelf bepalen wat onze cultuur zal zijn. De maatschappij dat zijn wij zelf – aldus een niet meer te horen overheidsboodschap dat de burger op zijn verantwoordelijkheid wijst. Laten we dat ernstig nemen.