Extremisme in een democratische politieke orde

De beschouwingen vanuit de AIVD over de politieke randgebieden van de maatschappij zijn van betekenis omdat deze aangeven hoe de overheid op de ‘uitzonderingstoestand’ antwoordt. Uit de rapporten blijkt dat de ‘soevereine’ ruimte waarin de rechtsorde is opgeschort op geen enkele manier als plaats van een mogelijke legitimiteit wordt beschouwd. Het toezicht op de ‘uitzonderingstoestand’ (die burgers openen en nooit de overheid) en het ingrijpen, overigens keurig gescheiden, is beschreven in termen van de rechtsorde. De definitie die de AIVD van extremisme geeft wijst erop dat de wet oftewel de rechtsorde – waarbinnen de democratische besluitvorming mede geregeld is – de maatstaf is.[1] De politieke filosofie staat daarmee voor de vraag of een kritisch denken dat de bestaande politieke orde overweegt ook als ‘extremisme’ geldt. De politieke filosofie kan immers op de plaats gaan staan waar de politieke orde niet geldt maar zich als het ware nog moet bewijzen en ze kan de politieke orde vanuit de uiterste toestand proberen te denken. De politieke filosofie overtreedt dan geen wet maar beschouwt de wet wel in denkbeeldige zin voor “niet-bindend”. Hoe ver kan de politieke filosofie gaan in het doordenken van de sfeer van soevereiniteit die buiten en boven de wet staat? Zijn denkers als Carl Schmitt of Leo Strauss extremisten? Of neem de eerder (op 1 november) vermelde uitspraak van Allan Bloom dat een moreel bewogen mens die de eigen morele beginselen voor heilig houdt daar ook de politieke gevolgen uit moet trekken.
Er moet – om de academische vrijheid van de politieke filosofie te bewaren – een duidelijke scheidslijn zijn tussen daad of voorgenomen daad en gedachten. En van de burgers in een democratie, die de plaats van de soevereiniteit bezetten, mag evenzeer worden verwacht dat ze een onderscheid maken tussen wat ‘het volk’ nu als wet aan ieder oplegt en wat ‘het volk’ als wet zou kunnen of willen opleggen. De burger in een democratie, voor zover deze deelheeft aan de soevereine sfeer van de hoogste politieke beslissing, moet het recht hebben in gedachten of zelfs in politieke discussies een extremist te zijn, mits hij of zij zich aan de bestaande wetten houdt zolang deze van kracht zijn. Kortom, er is een spanning tussen democratie en rechtsorde. Eist men van de burger een absolute trouw aan de wet, maakt men de wet heilig en onaantastbaar, dan is een grens gesteld aan de democratie oftewel de soevereiniteit van de burgers als ‘volk’.
Extremisten begeven zich op het gladde ijs van de democratische ruimte. En het is natuurlijk maar zeer de vraag of burgers die de bestaande rechtsorde niet aanvaarden hun schizofrene toestand kunnen uithouden – wat zij ‘moeten’ zolang ze nog een kleine minderheid vormen. We zouden dan de ‘extremist’ moeten omschrijven als de burger die deze schizofrenie niet uithoudt en ook denkend vanuit de eigen gedachtegang niet kan uithouden. De anarchist daarentegen erkent de bindende kracht van de wet niet omdat hij de bindende kracht van democratische besluitvorming niet erkent: er bestaat geen enkele rechtvaardigingsgrond voor de onderwerping van een mens aan anderen. Deze overtuiging staat echter haaks op het voeren van acties die erop gericht zijn andere mensen te dwingen anders te handelen of denken dan ze doen – intimidatie van personen die staan voor bepaalde verfoeilijke praktijken. De vraag is dan ook of de term ‘anarchisme’ in dit rapport terecht is en het niet veeleer gaat om een moreel absolutisme dat de enkeling zelf tot absolute bron van moreel gezag maakt die daarom geen ander gezag aanvaardt.
Linkse extremisten gaat het meestal om verzet tegen wat zij als onderdrukking in de maatschappij zien: alles wat voor machtsuitoefening of invloed staat is voorwerp van hun aanvallen. Deze mensen gedragen zich alsof zij zich in een oorlogstoestand bevinden: mensen die tegen bezetters een bevrijdingsstrijd voeren. Zij hebben tot op zekere hoogte gelijk: macht betekent het bezetten van ruimte waarin de beslissingen van mensen aan banden zijn gelegd, of het nu om de handhaving van de wet gaat of om een sterke plaats op de markt. De extreem-linkse groepen zijn bovenal gevoelig voor de problemen van uitsluiting van deelname aan sociale systemen die eigen zijn aan toegangsregels en/of aan eigenschappen van de mogelijke deelnemers. (Sociale systemen zijn selectief: ze brengen winnaars en verliezers voort, of dat nu op de arbeidsmarkt, de verkiezing, een opleiding of de rechtbank is. De strijd tussen ‘rechts’ en ‘links’ gaat uiteindelijk over de vraag hoe een maatschappij omgaat met de verliezers, gegeven de selectiemechanismen. Alleen aan de uiterste linkervleugel wordt de selectie zelf aangevochten.) Dit geldt in ieder geval voor het opkomen voor dierenrechten en mensenrechten in het geval van immigranten, of voor de slachtoffers van economische processen (armoede, werkloosheid, woningnood). Moeilijker plaatsbaar is het verzet tegen kernenergie (maar volgens het rapport is de antikernenergie-beweging nagenoeg opgeheven). Extreem-links treedt in ieder geval op als wraakengel die schendingen van morele rechten vergeldt. Ook het aanwijzen van ‘fascisme’ als zondebok past niet helemaal in het plaatje van het morele absolutisme en het verzet tegen uitsluiting: ‘fascisten’ horen er ook niet echt bij.
De oorlogstoestand is echter gehuld in het kleed van een juridisch ingekaderd economisch handelen (verovering van marktaandelen), waarin de ‘vijanden’ eerder concurrenten zijn maar een werkelijke vijand slechts in de kantlijn verschijnt. Men kan de extremisten zien als mensen die de economisering van de oorlog van ieder tegen ieder niet verdragen en weer lijfelijk willen vechten. Ze bestaan grotendeels uit jonge mannen tussen de 20 en 35 jaar – en zijn vooral in universiteitssteden te vinden (rapport blz.9): de explosieve verbinding van verhoogde stressgevoeligheid (jonge mannen gaan de strijd om de macht aan) en een vrijplaats voor ontwikkeling van denkbeelden. Het linkse extremisme wordt behalve door hormonen gevoed door een radicale uitleg van de mensenrechten die zich in beginsel richt tegen elk onderscheid tussen mensen dat invloed heeft op het ‘recht op bestaan’.[2]
De aanvaarde vorm van mensenrechten komt tot uiting in een verbod op ongelijke behandeling van gelijke gevallen op grond van bepaalde kenmerken (geslacht, geloofsovertuiging, ras enzovoort), maar men kan het gelijkheidsbeginsel oprekken. Een goed voorbeeld is het verzet tegen de nationale scheidslijn die zorgt voor grenzen aan het toelatingsbeleid van immigranten en asielzoekers – in naam van de afwijzing van grenzen (‘No Border Netwerk’). De scheidslijnen die moeten worden opgeheven zijn niet allen die tussen staten, maar ook die tussen klassen of tussen mensen en dieren – aldus het programma van een samenwerkingsverband van anarchisten, de Vrije Bond.[3] Het anarchisme lijkt bezield door de idee van de stichting van een vrije maatschappij door vrije mensen – helemaal opnieuw beginnen maar dan goed, dat wil zeggen met behoud van de gelijkwaardigheid. Het vertoont alle kenmerken van de oorspronkelijke bezieling van de christelijke gemeenschappen, dat zelf uitdrukking was van de droom van mensen zelf een gemeenschap te kunnen vormen op voet van gelijkheid, die zich onttrekt aan de wereld van macht en rijkdom. En ook apocalyptische trekken zijn de anarchisten niet vreemd.[4] Ondanks hun verklaarde geloof in gelijkwaardigheid van alle mensen zijn ze tamelijk onverdraagzaam jegens mensen met een ander ‘geloof’.
De vergissing die velen maken die menen dat ‘de godsdienst’ geen rol meer speelt in de moderne samenleving is dat zij alleen letten op de officiële kerken, dat wil zeggen de orthodoxie. Zij zien niet dat door het verdwijnen van de kerken de maatschappij haar greep is verloren op de voedingsbodem van de religieuze ervaringswereld – die juist in alle heterodoxe vormen de kop opsteekt. Individuele of collectieve heilsverwachtingen verbonden aan bewegingen die zich onttrekken aan ‘deze wereld’ zijn nog steeds aanwezig en invloedrijk. Tot ongeveer een halve eeuw terug was een gangbare opvatting in het staatsdenken dat godsdienst een belangrijk bestanddeel van een maatschappij is: het ‘gewone volk’ kan het beste onder de hoede genomen worden van een goed geordende kerk met haar ‘herderlijke macht’. Het ‘volk’ is echter in opstand gekomen tegen de kerken en is verleid door de genotsindustrie om voortaan ‘zelf hun eigen leven te bepalen’. De politiek heeft zich daarbij neergelegd, evenals bij het verlies van het beheer van de openbaarheid. De politiek heeft daar niets bij gewonnen, aangezien de staat zelf niet het gezag van de kerken heeft overgenomen, maar integendeel juist afstand heeft willen doen van ‘herderlijke macht’ – alhoewel pogingen daartoe nog steeds de kop opsteken. Uit het rapport van de AIVD blijkt dat de zorg niet zozeer uitgaat naar de vraag of de burgers nog wel ‘gezagsgetrouw’ zijn ook als het gaat om de ‘democratische rechtsorde’, maar of er burgers zijn die geneigd zijn op ideologische gronden wetten te overtreden en rechten van andere burgers te schaden.
Gevaren voor de ‘democratische rechtsorde’ komen ook niet van extreemrechtse groeperingen.[5] Ook deze groeperingen worden gekenmerkt door het hyper­individualisme van de persoonlijke morele roeping: ze getuigen van dezelfde processen die we ook in het protestantisme terugvinden: sectarisme en persoonlijke bevlogenheid (of bezetenheid). Ook hier draait het uiteindelijk om de vraag of mensen zich op grond van de eigen overtuiging gerechtigd en gemachtigd achten zich ‘boven de wet’ te verheffen en dus ‘buiten de wet’ te gaan staan. Zij gehoorzamen niet de geldende macht van het volk (‘democratische rechtsorde’), maar een hogere wet of macht. In werkelijkheid zijn hun acties gericht tegen andere Nederlandse burgers of groepen wier rechten zij niet willen erkennen. Dit antidemocratisch noemen vooronderstelt een gelijkstelling van ‘democratie’ met de geldende rechtsorde (de uiting van wat het volk nu wil), en vergeet de opvatting van ‘democratie’ als de stichtende macht van het volk. Het rapport lijkt de mogelijkheid uit te sluiten dat het streven naar een eenpartijstelsel democratisch is wanneer een overgrote meerderheid van de Nederlandse burgers dit zou ondersteunen. Deze opvatting van ‘democratie’ vooronderstelt dan ofwel dat de onenigheid van het Nederlandse volk niet op te heffen is (er dus altijd meerdere partijen zullen zijn waardoor de heerschappij van één partij ‘ondemocratisch’ zou zijn), ofwel dat de ‘democratische rechtsorde’ wortelt in een grondwet die buiten de stichtende macht van het volk valt.
Extremisme is de uitingsvorm, zoals hiervoor al aangeduid, van een moeilijk te verdragen spanning tussen de stichtende en de gestichte macht van het volk: de eerste wordt tegen de tweede uitgespeeld. Extreme of extremistische groepen eigenen zich het recht toe een nieuwe politieke orde te stichten – in naam waarvan? Vatten we democratie op als die politieke orde waarin de stichtende macht met regelmaat terugkeert naar ‘het volk’ oftewel alle burgers in gezamenlijkheid, dan verschijnt een absolute macht: wat de burgers ook willen, dat zal wet worden. Deze opvatting van democratie laat de mogelijkheid van revolutie open: ‘het volk’ kan de ene rechtsorde door een andere rechtsorde vervangen. Deze opening schept hoop voor die burgers die het werkelijk helemaal anders willen: zij staan op een bepaalde manier in hun recht. Begrenzing van dit recht kan alleen komen van de gestichte macht die aanwezig is gesteld in de rechtsorde.
De absolute en stichtende macht van het volk is wezenlijk anarchistisch, maar slaat zoals gezegd gemakkelijk om in een moreel absolutisme dat zich aan andere burgers (al of niet met geweld) opdringt. Hier blijkt ook de verwevenheid van de ‘democratische rechtsorde’ als potentia ordinata of pouvoir constitué met de representatiecrisis van de goddelijke wet en de oplossingen die daarvoor zijn gevonden: niemand kan zich beroepen op een hogere wet terwijl tegelijk de ruimte voor een beroep op een andere dan de geldende wet blijft bestaan. Extreme en extremistische partijen delen in ieder geval dit beroep op een hogere instantie van de feitelijke, geldende volkswil – en zijn in die zin ‘antidemocratisch’, en veeleer ‘profetisch’ of ‘apocalyptisch’.[6] Zo kan de nadere ondergang van de westerse beschaving of de openbaring van een ecologische ramp tot het denkbeeld leiden dat ook tegen de wil van een meerderheid in een politieke ingreep noodzakelijk is om bijvoorbeeld het leven op aarde te redden. De bestaande orde oftewel ‘het systeem’ staat voor de demonische, kwade wereld, terwijl het extremistische programma de nieuwe, goede wereld vertegenwoordigt – gnostische politiek zou Eric Voegelin zeggen. Zo lezen we op blz.10 van het rapport: “Onder de bredere achterban lijkt sprake van een zekere desinteresse in politiek en maatschappij, en is bovendien sprake van een gebrek aan vertrouwen in of van ronduit wantrouwen jegens het huidige systeem.”

Noten

[1] Algemene Inlichten- en Veiligheidsdienst (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), Links activisme en extremisme in Nederland. Divers en diffuus, wisselvallig en wispelturig, Den Haag, september 2013, blz.5: “Er is sprake van extremisme wanneer het uiterste wordt nagestreefd of aanvaardbaar wordt geacht en daarbij de kaders van de democratische rechtsorde worden overschreden. Beperkingen die de wet en of [sic] de democratische rechtsorde opleggen worden als niet-bindend beschouwd en bewust gepasseerd.” Uit het onderzoek van de AIVD blijkt dat het om kleine groepen van extremistische actievoerders gaat, die acties uitvoeren die tegen personen of eigendommen gericht zijn, en dus wetsovertredingen zijn, maar niet dat op een of andere manier de ‘democratische rechtsorde’ als geheel in gevaar is. (Dat gevaar komt veeleer van ‘gewone burgers’ die hun politieke verantwoordelijkheid ontlopen!) Vooralsnog is het linkse extremisme een zaak van de politie en geen politieke zaak.

[2] Dat is de naam van een groep Haagse antifascisten en anarchisten: rapport blz.12.

[3] De website meldt: “De Vrije Bond is een verzameling van mensen die streven naar een andere samenleving. Een samenleving zonder machtsstructuren, zonder onderdrukking van mensen en zonder uitbuiting van dieren of uitputting van het milieu. Een anarchistische samenleving, waarin op basis van gelijkheid met elkaar wordt omgegaan. […] Een betere wereld, dat is waar het anarchisme voor staat. Een wereld zonder overheersing en uitbuiting, gebaseerd op samenwerking en solidariteit. Waarin iedereen vooral zelf kan bepalen hoe zij haar leven wil inrichten. Gebouwd op het beginsel dat ieder mens gelijkwaardig is en recht van spreken en handelen heeft. Een fantastisch ideaal, maar die wereld komt er niet zo maar. Voor die veranderingen kunnen we niet vertrouwen op de (parlementaire) democratie. De omwenteling die daar voor nodig is kan alleen door samenwerking en organisatie van onderaf worden bereikt. Daarom is het belangrijk dat wij anarchisten ons organiseren, want samen staan we sterk.”

[4] Rapport, blz.14: “Zij voelen zich daarom niet geroepen op enigerlei wijze mee te werken aan de oplossing van de crisis. Zij zullen die zo mogelijk eerder aanwakkeren […].”

[5] Algemene Inlichten- en Veiligheidsdienst (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), Afkalvend front, blijvend beladen. Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland, Den Haag 2010, blz.3: “De beweging wordt gekenmerkt door een kleine achterban, onderlinge onenigheid en persoonlijke animositeit, ideologische verschillen van inzicht en organisatorische fragmentatie.” Ook hier hanteert men een onderscheid tussen extreem (tot aan de wettelijke kaders gaan) en extremistisch (tot het uiterste gaan ook al gaat dit tegen de wettelijke kaders in): blz.4.

[6] Zie voor een voorbeeld van rechts-extremistische apocalyptiek blz.7 over de ‘Blood & Honour’ groepen die een eindstrijd voorzien tussen het superieure blanke ras en andere rassen.