Representatie van de natuurlijke omgeving in het politieke systeem

Er is geen twijfel over mogelijk dat ieder systeem – mijn lichaam, mijn bewustzijn, een maatschappelijke ordening, een politiek stelsel, de mensheid enzovoort – in een omgeving bestaat die in meerdere of mindere mate een noodzakelijke voorwaarde is voor het bestaan en voortbestaan van het systeem. De aarde als fysisch systeem (beschreven door natuurwetenschap, biologie, geologie enzovoort) bestaat zelf in een omgeving – het zonnestelsel, het sterrenstelsel, het heelal – maar vormt tegelijk een belangrijke omgeving voor ‘de mensheid’ als levensvorm. Omgekeerd is de mensheid voor de overige fysische systemen een omgeving. Tussen systemen (systemen die andere systemen als omgeving hebben) bestaat een ‘wisselwerking’ of ‘interpenetratie’ (een soort aanwezigheid in de afwezigheid). Het brein is fysische omgeving van het bewustzijn: valt het weg, dan is het bewustzijn verdwenen. Het bewustzijn hoeft echter geen bewustzijn van die omgeving te zijn. Hetzelfde geldt voor de menselijke levensvorm als systeem en de fysische omgeving waarvan die levensvorm afhankelijk is. Het is zelfs zo dat in de politieke systemen die de mensheid kent en die een deel van haar bestuur vormen, noch de mensheid noch de fysische omgeving aanwezig moeten zijn.
Een politiek systeem kan zichzelf beschrijven als bijvoorbeeld de regering van een volk zonder zich in spreken en handelen rekenschap te geven van de mensheid of de fysische omgeving. Beide omgevingen trekken zich daar echter niet veel van aan: hun werking kan zichzelf opdringen aan het betreffende politieke systeem (een aanvalsoorlog, een natuurramp). Gegeven dit binnendringen van de omgeving in het maatschappelijk systeem zal deze een representatie krijgen binnen dit systeem (een minister van buitenlandse zaken, ambassadeurs, respectievelijk een minister van milieuzaken of groene partijen). De problemen die de ‘groene’ politieke filosofie stelt, hebben te maken met dit probleem van de representatie.[1]
Twee vragen staan hier voorop. Ten eerste: in welke mate is de representatie van de omgeving in het politieke systeem passend voor het belang van die omgeving voor het systeem? Ten tweede: in welke mate is de representatie van de omgeving in het politieke systeem ingebed in de eigen aard van dit systeem? De betreffende teksten gaan over een democratisch politiek systeem waarin burgers deel hebben aan de besluitvorming in het systeem (besluiten die het opereren van het systeem reguleren en besluiten die operaties in de omgeving van het politieke systeem in gang zetten, hetgeen vooronderstelt dat de systemen in die omgeving vatbaar zijn voor deze operaties, dat wil zeggen afgestemd zijn op de operaties van het politieke systeem). Uiteraard is het dan aan de burgers, in het bijzonder invloedrijke burgers, bijvoorbeeld de fysisch-biologische omgeving te representeren. De eerste vraag betreft vooral de levensvatbaarheid van het politieke systeem (of van de mensheid als levensvorm). De belangrijkste zorg is het voortbestaan van menselijk leven voor zover afhankelijk van de leefomgeving. Die zorg moet overigens wel eerst gegeven zijn, wat mede afhankelijk is van de kennis over die afhankelijkheid.
Een andere zorg (die ook regelmatig in de genoemde teksten aanwezig is) betreft de morele verantwoordelijkheid van burgers voor de leefomgeving, onafhankelijk van de vraag of de levensvatbaarheid van de menselijke levensvorm daarvan afhangt. Deze zorg betreft: behoud van (natuurlijk) landschap, verscheidenheid van levensvormen, recht van dieren op fatsoenlijke behandeling. Hier gaat het om het uitbreiden van het politieke systeem naar elementen die voorheen tot de omgeving behoorden: landschap of andere levensvormen krijgen ‘burgerrechten’.[2] De inzet is hier vooral ook de hervorming van de menselijke levensvorm in de richting van een meer ecologische, natuurvriendelijke levenswijze – zuinig met grondstoffen en energie, fatsoenlijke en respectvolle omgang met andere levensvormen enzovoort. Zelfs als het leven op aarde niet bedreigd zou worden door de huidige levenswijze van de mensheid (of vooral het westerse deel ervan), kan het ecologisme gekoesterd worden – alleen mist het dan de urgentie voor de mensheid.
Politiek (niet moreel) gezien lijkt vooral de dringende kwestie van “de zelfvernietiging van de mensheid” als gevolg van “de ongeremde vernietiging van de natuur” reden om vraagtekens te stellen bij een politiek systeem dat onvoldoende in staat is een passende representatie van de natuurlijke leefomgeving tot stand te brengen en operationeel te laten worden.[3] Torgerson stelt, in navolging van Arendt, echter de vraag of de ‘groene beweging’ daarmee niet al te zeer in instrumenteel vaarwater terecht komt en geen oog meer heeft voor de ‘performatieve’ kant van politiek (acting).[4] Het scheppen van een politieke ruimte doorbreekt in ieder geval de systeemdwang van een politiek die zich slechts door industriële motieven laat leiden. Torgerson pleit ervoor dat de ‘groene beweging’ niet een zelfde soort ‘governance’ wordt, maar een beweging waarin ruimte is voor verscheidenheid en debat – zonder overigens geheel afstand te nemen van de ‘functionele’ en ‘constitutieve’ elementen van groene politiek (respectievelijk ecologische beleidsmaatregelen binnen sociale systemen en omvorming van bestaande sociale systemen). De vraag is echter of groene politiek een waarde heeft die niet verbonden is met een debat over de beste middelen voor het beste doel.[5]
Wezenlijk voor de vraag naar de interpenetratie van sociale en natuurlijke systemen (de veranderingen die de eerste in de tweede soort systemen teweegbrengt, en de natuurlijke noodzakelijke voorwaarden van sociale systemen) is de vraag welke sociale systemen hier onder de aandacht komen, dat wil zeggen hoe het ecologische vraagstuk wordt gesteld.[6] Nationale staten die een ‘groen beleid’ voeren doen dit doorgaans vanuit het besef dat de natuurlijke voorwaarden voor welvaartsgroei ook in de toekomst gewaarborgd moeten worden, en vanuit het vermoeden dat er economisch voordeel kan vastzitten aan het investeren in nieuwe, ecologisch verantwoorde technologieën. Het gaat hier dan om heel bijzondere eco-kennis.[7] Het systeem kan dan wel slagen in de poging de omgeving te representeren en in zijn operaties op te nemen, het systeem zelf is terugbracht tot het (kapitalistische) economische systeem en het daarbij horende politieke systeem (governance) zoals dat op wereldschaal werkt. Het gaat niet om het geheel van de menselijke levensvormen. Er is dus niet alleen het streven om ecologische zorgen in de politiek te brengen, maar ook de politiek zelf op andere gedachten te brengen – althans wanneer men deze beperkte opvatting van ecologisch verantwoord beleid wil omzetten in een bredere opvatting, bijvoorbeeld een opvatting die de aarde niet alleen ziet als “the supporting ecosystems of human life”. De opvatting van deze nieuwe vorm van biopolitiek (Foucault) leidt tot een vorm van wereldbestuur (verdeeld over vele lagen ongetwijfeld) die de aarde tot een grote machine lijkt te maken – en uiteraard daarmee een blindheid met zich meebrengt voor het feit dat het systeem van de aarde zelf beslist over de levensvatbaarheid van een dergelijke menselijke wereldorde.[8]

Noten

[1] Peter Christoff, ‘Ecological citizens and ecologically guided democracy’, in Brian Doherty, Marius de Geus (red.), Democracy and green political thought. Sustainability, rights and citizenship, Routledge, London/New York 1996, blzn.149-166; Derek R. Bell, ‘Liberal environmental citizenship’, in Environmental Politics, 14(2005)2, blzn.179-194; Kimberly K. Smith, ‘Natural subjects: nature and political community’, in Environmental Values, 15(2006)3, blzn.343-353; Douglas Torgerson, ‘Farewell to the Green Movement? Political action and the Green Public Sphere’, in Environmental Politics, 9(2000)4, blzn.1-19.

[2] Zie voor dit onderscheid tussen een op de menselijke overlevingskansen gerichte milieupolitiek en de op de instelling van rechten voor omgevingselementen (landschap, dieren enzovoort) gerichte ecologische politiek: Marcel Wissenburg, ‘Politiek, leefomgeving en natuur’, in Marin Terpstra (red.), Onenigheid en gemeenschap. Basisboek Politieke Filosofie, Boom, Amsterdam 2012, blzn.397-412.

[3] Torgerson, ‘Farewell to the Green Movement?’, blz.1.

[4] Torgerson, ‘Farewell to the Green Movement?’, blz.6.

[5] Torgerson, ‘Farewell to the Green Movement?’, blz.12.

[6] Anders Wijkman, Johan Rockström, Bankrupting Nature: “the planetary boundaries which will prevent the earth from supporting the current growth model and could destroy the entire global support system” (uit aankondiging van de presentatie van dit boek van de Club van Rome).

[7] Timothy W. Luke, ‘Environmentality as green Governmentality’, chapter 6 in Éric Darier, Discourses of the Environment, Blackwell, Oxford/Malden (Mass.) 1999, blz.138.

[8] Luke, ‘Environmentality as green Governmentality’, blz.146: “the planet Earth becomes an immense engine”.