‘Het is gezien’, mompelde hij, ‘het is niet onopgemerkt gebleven’ [Gerard Reve, De avonden]
Het is niet erg waarschijnlijk dat in Nederland een bijeenkomst zal plaatsvinden ter herdenking van het feit dat de joodse filosoof Jacob Taubes honderd jaar geleden geboren werd, om precies te zijn op 25 februari 1923. Het vraagt om enige naamsbekendheid om een dergelijke eer te beurt te vallen. En ook al worden er standbeelden opgericht voor of van held(inn)en van het gewone leven, het egalitarisme is nog niet zo ver voortgeschreden dat ieder mens de volle aandacht krijgt alleen al vanwege de verdienste (of het ongemak) geboren te zijn. Alhoewel het internet de mogelijkheid van een aardse verwerkelijking zou kunnen bieden (en vaak ook biedt), moeten we voorlopig blijven hopen op het bestaan van een hiernamaals waar een godheid de scepter zwaait die almachtig en alwetend genoeg is om ieder mens naar waarde te schatten – wat overigens, volgens bepaalde duidingen die dat prettige vooruitzicht bederven, ook tot eeuwige verdoemenis kan leiden. In deze wereld sterven de meeste mensen om langzaamaan in vergetelheid te geraken. Jacob Taubes is slechts bij een handvol Nederlanders bekend, niets van zijn werk is in het Nederlands vertaald, maar wel is hier te lande in enkele artikelen aandacht besteed aan zijn gedachtegoed. Toch is er reden, nu een gelegenheid zich voordoet, deze filosoof en geschiedschrijver even voor het voetlicht te halen.
De joodse wortels van Jacob Taubes
Over wie hebben we het? Taubes is geboortig uit een rabbijnengeslacht, afkomstig uit Oost-Europa, waarvan de nazaten zoals vele andere joden westwaarts togen. De vader van Jacob Taubes was rabbijn in Wenen en vanaf het midden van de jaren dertig in Zürich – waardoor het gezin ontkwam aan het verschrikkelijke noodlot van het Europese jodendom. Taubes zelf zou aanvankelijk in het voetspoor van zijn vader treden. Hij was een hoogbegaafde leerling op wie door ouders en omgeving hoge verwachtingen werden geprojecteerd. Zijn wortels liggen in een joodse omgeving die hoewel trouw aan de traditie (vasthoudend aan joodse gewoonten en tekstbronnen) open stond voor de moderne wereld (en vooral voor de kennis van de wetenschap die mogelijk een gevaar vormde voor de traditie), en tegelijk hoopte op een bestaan voor de joden binnen een wereldlijke staat Israël (zionisme). Deze spanning tussen religieuze traditie en politieke, wereldlijke vrijheid is de voedingsbodem geweest voor een ambivalentie in Taubes’ denken en leven die hij in alle opzichten op scherp probeerde te stellen.
Taubes studeerde aan de universiteit in Zürich en promoveerde daar ook, waarna zijn grillige academische loopbaan begon. Hij kwam in New York terecht, waar hij aan verschillende instellingen en universiteiten aanstellingen kreeg. In de jaren zestig ging zijn wens in vervulling om aan de Freie Universität te Berlijn een instituut voor studies van het jodendom te kunnen stichten en werd hij bovendien aangesteld als hoogleraar hermeneutiek. In Berlijn raakte hij verzeild in de studentenoproeren en de gedeeltelijke overname door radicaal-linkse studenten van de universiteit. Dit mondde uit in grote conflicten, die bij Taubes uiteindelijk tot een ernstige depressie leidde. Taubes was vooral een mens van het gesproken woord: van voordrachten, discussies en ontmoetingen. Hij publiceerde voor de rest alleen artikelen. Ook was hij in de jaren tachtig redacteur (aan het eind vooral dankzij de ondersteuning van Norbert Bolz) van drie bundels over politieke theologie. Hij stierf aan kanker op 21 maart 1987.
Bevrijding als leidraad van de Europese geschiedenis
Wat maakt Taubes tot een denker die vandaag ook nog betekenis heeft? Het antwoord is: hij is de filosoof van het verlangen naar verlossing en bevrijding – van een wereld die getekend is door lijden. Beslissend voor hem is de ervaring van de mens zoals die in gnostisch-apocalyptische teksten verschijnt (de boeken Daniël, Ezra en Baruch, de Johannes-Apocalyps, die overigens teruggaan op oudere tradities): een vreemdeling te zijn in deze wereld, niet in deze wereld thuis te zijn. Het leed van de wereld is deels van natuurlijke aard en treft ieder mens, maar voor een ander deel is dit veroorzaakt door zelfzuchtige mensen die geen oog hebben voor het lot van andere mensen, of daar zelfs actief aan bijdragen door onderdrukking, uitbuiting, vernedering, marteling en moord. Hij sluit aan bij Marx’ nieuwe en revolutionaire omduiding van Kants categorische imperatief: de plicht om alle maatschappelijke ordeningen omver te werpen waarin de mens een vernederd, geknecht, verlaten en veracht wezen is. Dat is ook al weer bijna twee eeuwen geleden opgeschreven. Steeds meer mensen voelen inmiddels het schaamrood naar de kaken stijgen wanneer zij herinnerd worden aan of bewust terugblikken op een geschiedenis waarin hun voorouders verantwoordelijk waren voor de wandaden die mensen elkaar aandoen: slavernij, uitbuiting, oorlog, ongelijkheid en machtsmisbruik. De schaamte, de neiging zich te verontschuldigen, het aangedane leed te erkennen en enige genoegdoening te verschaffen is mogelijk in samenlevingen die in naam van mensenrechten en burgerrechten een eind zijn gevorderd in het terugdringen of ten minste matigen van deze nare menselijk gewoonte de eigen wensen te vervullen ten koste van die van andere mensen. En eigenlijk snappen veel mensen niet meer goed hoe het ooit anders heeft kunnen zijn.
Een vraag is hoe voorheen mensen die geen uitzicht hadden op een dergelijke samenleving met hun verlangen naar verlossing of bevrijding omgingen. Wanneer een stap naar de rechter, een meningsuiting in de openbaarheid, of een politieke actie niet tot de mogelijkheden behoort, zijn andere oplossingen nodig. Taubes beschrijft de geschiedenis van de godsdiensten, in het bijzonder het jodendom en het christendom, in het licht van deze vraag. Hij kijkt dus niet allereerst als theoloog of als gelovige naar de godsdienstige denkbeelden en praktijken uit verleden en zijn eigen tijd, maar – in navolging van godsdienst-kritische denkers als Hegel, Feuerbach, Marx, Nietzsche, Freud en vele anderen – naar de menselijke en aardse motieven die daarachter schuilgaan. Hij kiest echter niet de kant van de Verlichting en de secularisatie, maar de kant van de eschatologische drijfveer in de godsdienst die hij verborgen ook in de Verlichting en de secularisatie nog aan het werk ziet. Er loopt een rechte lijn van de oudste gnostisch-apocalyptische teksten uit de joodse traditie via het christendom (Paulus, Augustinus, Joachim van Fiore) naar de moderne emancipatiebewegingen die in het kielzog van de Verlichting en de Franse Revolutie de westerse geschiedenis hebben vormgegeven – als een strijd voor gelijkberechtiging en de erkenning van de gelijkwaardigheid van alle mensen. Taubes heeft dit opgeschreven in zijn proefschrift dat in 1947 verscheen als Abendländische Eschatologie.
Het is een fascinerend maar niettemin duister boek, dat gebruik maakt van de hermetisch gesloten taal van het Duitse idealisme en het marxisme, maar bovenal een voor ons moeilijk toegankelijke ervaring vertolkt: rond te dolen of verstrikt te zijn geraakt in een vreemde en vooral verkeerde wereld (zoals vandaag sommige mensen ontdekken in een verkeerd lichaam geboren te zijn). Taubes vertelt ergens een anekdote die dit goed verwoordt. Aan het eind van de oorlog komt in Wenen een vluchteling aan bij een bureau dat hem verder moet helpen. Er wordt hem een globe getoond waar hij kan aanwijzen waar hij heen wil, waarop hij antwoordt: ‘Heeft u geen andere globe?’ Allereerst klinkt hier de ondervinding door van een jonge joodse denker, die aan de verschrikking van de vernietigingskampen is ontsnapt, omdat hij het geluk had in de jaren veertig in Zwitserland te leven. Theologisch en religieus gezien deelt Taubes de algehele verbijstering over deze gruwelen die zich heeft vertaald in de idee dat de God die de joden uit de slavernij en naar het beloofde land leidde ofwel dood, ofwel afwezig, ofwel niet de godheid is die deze wereld geschapen heeft. (Dit ‘atheïsme’, zo mag duidelijk zijn, is van een totaal andere aard dan de godloochening van de zogeheten geseculariseerde en ongelovige medemens, die eerder getuigt van een verwend soort onverschilligheid voor deze problematiek.) Het vooral uit gnostische teksten bekende en op de spits gedreven onderscheid tussen de Schepper-God en de Verlosser-God heeft Taubes zijn leven lang beziggehouden. De gevolgtrekking is dan dat een godsdienst die zich met deze wereld verzoend en de Schepper-God in ere houdt, verraad pleegt aan het verlangen naar verlossing en bevrijding verbonden met de ware Verlosser-God. Het rabbijnse jodendom, maar ook het jodendom dat zich een wereldlijke politieke vorm aanmatigt (het zionisme en ten slotte de staat Israël), en uiteraard de christelijke kerk die zich verbindt met het Romeinse Rijk en vervolgens de houding aanneemt die Dostojevski in de grootinquisiteur gestalte heeft gegeven, schuiven de eschatologische verwachtingen van de komst van een Messias, van Gods Rijk op aarde, van het einde der tijden waarin een nieuwe hemel en een nieuwe aarde het licht zal zien op de lange baan. De wereldlijk geworden godsdienst acht het verlangen naar verlossing en bevrijding niet meer haar eerste zorg.
Een filosofie van de vrije geest
Deze houding is bovenal een verraad aan de vrije geest oftewel de vrijheid van de menselijke geest ten opzichte van de natuurlijke en maatschappelijke omgeving die de Duitse filosofie rond 1800 heeft herontdekt. Wat Taubes interesseert zijn geestelijke stromingen die hun kracht niet verspillen aan wereldlijke problemen: no spiritual investment in the world as it is, zo heet het in een van de laatste voordrachten die Taubes geeft vlak voor zijn dood in 1987. Taubes’ teksten die hoofdstukken uit de religieuze ideeëngeschiedenis behandelen moeten vanuit dit strikte onderscheid tussen wereld en geest worden gelezen. Men zal merken dat ze haaks staan op de gangbare geschiedschrijving voor zover deze vasthoudt aan of ingebed is in de zelfbeschrijvingen van de in de wereld gevestigde godsdiensten. Men kan twijfels hebben over de betrouwbaarheid van Taubes’ geschiedschrijving, buiten kijf staat de polemische en strategische inzet: het verlangen naar bevrijding en verlossing zichtbaar te maken die in de geschiedenis van de godsdienst rondwaart. Dat leidt overigens ook tot tragische vergissingen, zoals het geloof in een Messias die vals blijkt te zijn. Taubes was erg getroffen door de geschiedenis van een zeventiende-eeuwse Messias, en zijn trouwe dienaar, een soort tweede Paulus, waarover Gershom Scholem een boek schreef. Hij vat deze gebeurtenis op als voorbeeld van een algemeen verschijnsel en schreef daarover enkele teksten die zich kritisch met Scholem uiteenzetten, door Elettra Stimilli verzameld en van toelichting voorzien in Der Preis des Messianismus (uitgegeven in 2006). Het punt van Taubes is: het gaat er niet om of het de ware of de valse Messias is (ook niet in het geval van Jezus van Nazareth …), het gaat erom dat mensen daarin hebben geloofd en zich daarmee van hun wens bewust werden aan deze ellendige wereld te willen ontsnappen.
Een en ander verklaart waarom Taubes een bijzondere belangstelling heeft voor Paulus, die in een dubbel opzicht een bekeerling is geweest, in twee opzichten van kamp is gewisseld, en daarmee de beweegredenen van de vroege volgelingen van Jezus van Nazareth (die christenen werden genoemd en zichzelf later zelf zo gingen noemen) ook van de andere kant kon begrijpen. Paulus verandert van vervolger van deze groep in dienst van de Romeinen in de apostel die gemeenschappen sticht onder niet-joden, en als jood moet hij zich afvragen of zijn trouw aan Jahweh verenigbaar is met zijn nieuwe geloof in de gekruisigde Messias. Ook hier speelt een motief mee dat dwars op de gevestigde orde staat: het geloof (pistis) in een gedode verlosser is para-doxaal, letterlijk: gaat in tegen alles wat men gewoon is. Naar verluidt was Taubes’ betrokkenheid op Paulus zo sterk dat hij zich een keer als Paulus voorstelde in plaats van als Taubes. Wat hen verenigt is dat zij een grenservaring of een grensoverschrijding doordenken. Dat brengt mij op twee punten in Taubes’ werk die in het huidige tijdgewricht hoogst belangrijk zijn, en die te maken hebben met mogelijk ernstige vergissingen bij degenen die verlangen naar bevrijding en verlossing. Het eerste punt is de genoemde tragedie van een geloof in een valse Verlosser, het tweede punt de omgang met de tegenstander, de onderdrukker of de vijand van de bevrijdingsbeweging.
De tragedie van de valse verlosser
Het verlangen naar bevrijding kan worden aangewakkerd door tekenen die wijzen op een tijdperk dat de verlangde verlossing naderbij zal brengen. Zodra zich een reddende figuur aandient of er vooruitgang wordt geboekt, kunnen de verwachtingen omhoog gaan. Mensen kunnen zo verleid worden een weg op te gaan die uiteindelijk tot onheil, ontnuchtering en mislukking leidt. De geschiedenis is rijk aan mislukte opstanden; niet lang geleden zagen wij ‘lentes’ verschijnen die eindigden in gruwelijke gewelddadigheden. De hele geschiedenis van jodendom en christendom door is geredetwist over de vraag of de Messias dan wel Christus het heilsrijk hier op aarde zal stichten, of dat dit rijk niet van deze wereld is, en over de vraag of mensen daaraan zelf iets kunnen bijdragen, of dat verlossing slechts kan komen van gene zijde. De zin van deze vragen is zonneklaar wanneer we beseffen dat elke bevrijdingsbeweging een onzekere zaak is, een sprong in het duister, zeker wanneer we ervan uitgaan in een verkeerde wereld te leven. De stichters van een heilstaat kunnen zich spoedig ontpoppen als misdadigers en massamoordenaars. We kennen allemaal het debat onder radicale activisten of het sluiten van politieke compromissen al of niet een verraad aan de zuivere idealen is. Wie zich inlaat met de wereld, wordt besmet met het kwaad dat haar eigen is.
Taubes kan hierover meepraten, want naast veel bewondering en erkenning, maakte hij ook veel vijanden in zijn leven en academische loopbaan, zoals uit een in 2022 verschenen en eerste omvangrijke biografie blijkt (met de veelzeggende titel Professor of Apocalypse. The many lives of Jacob Taubes), waarin Jerry Z. Muller laat zien hoe Taubes heeft geworsteld met het ideaal van een vrije geest die aan niets in deze wereld gebonden is. Muller sprak met veel mensen die Taubes hebben gekend, en heeft zijn onderzoek uitgebreid gedocumenteerd. De biografie is in vele opzichten verhelderend en onthullend, vooral wat betreft de joodse achtergrond en omgeving waarin Taubes verkeert en waarmee hij in gesprek en vaak ook in gevecht is. Geleidelijk aan neemt de biografie echter ook de onaangename vorm van een requisitoir aan, waaruit blijkt dat Muller niet geheel onpartijdig kan blijven. Het voert te ver om hiervan op deze plek uitgebreid verslag te doen, maar in aansluiting bij het voorafgaande is een andere valkuil van de gnostisch-apocalyptische levenshouding die Taubes opbrak het vermelden waard. Taubes lijkt vooral slachtoffer te zijn geworden van zijn eigen charisma, dat ervoor zorgde dat mensen aan zijn lippen hingen, bezieling vonden in zijn voordrachten, hem zelfs banen gaven in de academische wereld, maar dat hem ook verleidde tot de gedachte alles te kunnen doen wat God verboden heeft. Wie als ‘vrije geest’ in de wereld rondloopt, kan een hoop ellende teweeg brengen omdat het leed dat anderen wordt aangedaan hem evenmin deert. Wie een academische loopbaan nastreeft, en tegelijk zich weinig aantrekt van de academische standaarden en omgangsvormen, of deze (zoals aan een universiteit in Berlijn) als revolutionair oefenterrein gebruikt, blijkt vroeg of laat als bedrieger het veld te moeten ruimen. De laatste tien jaar van zijn leven is Taubes evenwel ook zelf een mens in de vernieling, waarna een kwaadaardige kanker een eind aan zijn leven maakt.
Oog in oog met de vijand
Gelukkig hoeven wij niet met deze ambivalente figuur om te gaan en kunnen we ondanks alles gefascineerd blijven door zijn (overigens bescheiden) werken – Taubes was vooral een mens van het vrije gesproken woord, niet van het aan regels gebonden geschreven woord. Het tweede punt dat ik heb aangekondigd in verband met de valkuilen van het verlangen naar bevrijding is de omgang met ‘de vijand’. In het geval van Taubes gaat het daarbij om de Duitse staatsrechtsgeleerde Carl Schmitt, die niet alleen in 1933 de zijde koos van een regime dat verantwoordelijk werd voor de massamoord op de joden (en andere bevolkingsgroepen), maar ook in alle andere opzichten een vertegenwoordiger is van alles waar Taubes tegen is: een man die autoritaire instellingen als kerk en staat verdedigt, de belichaming is van de Romeinse rechtstraditie zoals die in de moderne politieke filosofie gestalte heeft gekregen, en bovenal bewonderaar van Paulus maar wel als de apostel die de grondlegger is geworden van het in de wereld gevestigde christendom. Taubes raakt tijdens zijn studiejaren in Zürich geboeid door het werk van Schmitt, vooral diens opstel over ‘politieke theologie’ dat aangeeft dat ook in de moderne politieke verhoudingen theologische denkfiguren mee blijven spelen, ongetwijfeld niet vermoedend welke rol de schrijver daarvan op dat moment in Hitler-Duitsland speelt. Ook die kennis ontmoedigt overigens niet, alhoewel Taubes elke persoonlijke verbinding vermijdt. Schmitt stuurt hem zijn boeken op, maar hij antwoordt niet. Pas veel later, eind jaren zeventig, vinden er enkele ontmoetingen plaats. Die gesprekken blijven grotendeels geheim, maar wat we weten is dat ze onder andere gaan over Paulus en het vraagstuk of de joden die Christus niet volgen de vijanden van God zijn geworden. Schmitt moet geraakt zijn door Taubes’ lezing van de betreffende passages in de brieven van Paulus, want hij moedigt hem aan deze interpretatie wereldkundig te maken – hetgeen gebeurt in 1987 in Heidelberg. (De voordrachten van de reeds doodzieke Taubes zijn later uitgeschreven en uitgegeven onder de veelzeggende en aan Schmitt refererende titel Die politische Theologie des Paulus.) Kern van de zaak is dat Paulus niet de breuk van het christendom met het jodendom belichaamt (zoals de later gestichte Kerk het graag hebben wil, wat vervolgens tot een jegens de joden vijandige houding heeft geleid met alle verschrikkelijke gevolgen van dien), maar veeleer probeert een geloof in de Messias uit te werken dat aansluit bij in het jodendom bestaande tradities. De scheidslijn loopt voor Taubes niet tussen de joodse en de christelijke godsdienst, maar tussen messiaanse, gnostische, apocalyptische en eschatologische tradities in zowel joden- als christendom, én de gevestigde met de wereld verweven rabbijnse of kerkelijke tradities.
Maar van bijzonder belang is, en dat was mijn tweede punt, dat Taubes als voorvechter van een radicale bevrijdingsbeweging uiteindelijk het gesprek met Schmitt aangaat, dat wil zeggen met een uitgesproken representant van de gevestigde orde, een verdediger van de verkeerde wereld. Wellicht is die houding juist vandaag – naast alle andere meer inhoudelijke redenen – een goede reden om de teksten van Taubes te lezen. (Vrijwel alles is in het Engels beschikbaar of vertaald, dus de door de Angelsaksische hegemonie gekoloniseerde lezer heeft hier geen verontschuldiging.) De praktijken verbonden met de cancel culture en Orwelliaans (oftewel totalitair) aandoende buzz words als diversiteit en inclusiviteit (die vaak eerder op homogeniteit en uitsluiting wijzen) laten de tegengestelde houding zien: zuiveringsacties en angst voor besmetting bij omgang met foute mensen, mensen die de eigen geconstrueerde identiteit in gevaar brengen en ‘dus’ als vijanden verwijderd moeten worden. Het wild om zich heen grijpende puritanisme (dat veelal optreedt in naam van sociale veiligheid) is uiteindelijk onleefbaar; een valkuil die het gevolg is van een waan die eigen is aan de hoge verwachtingen die het verlangen naar bevrijding kan wekken. Taubes is zonder enig voorbehoud voor de bevrijding en dus gelijkberechtiging van alle mensen, maar zijn teksten lezen leert ons omgaan met een fundamenteel dualistische levenshouding die uiteindelijk ook politieke betekenis heeft. We leven in twee werelden: deze verkeerde wereld waarin veel mensen geen recht geschiedt, en de wereld van een (toekomstig) heil waarvan we nog niet weten hoe die eruit zal komen te zien en bovenal wie of wat deze bestendig en levensvatbaar kan maken gegeven de wereld waarin we leven. Wie meent in zuiverheid dit heil te vertegenwoordigen en in naam daarvan het recht te hebben degenen die voor het onheil staan weg te zuiveren, begaat een ernstige denkfout. Dat alles gebeurt namelijk in deze wereld, en er is geen enkele waarborg dat dergelijk handelen niet gewoon deel uitmaakt van dezelfde verkeerde wereld waartegen men zich zegt te richten. Grensoverschrijdingen zijn onvermijdelijk: we leven in deze wereld en moeten daarin handelen, ook al worden we bezield door de vrije geest die vervuld is van het verlangen naar bevrijding van alle mensen. Die vrije geest moet ons ook behoeden voor een geloof in de zuivere verwerkelijking en verwereldlijking van deze idealen. Jacob Taubes zelf is wat dit betreft ook niet zonder zonden geweest.
Literatuur
Tijdens zijn leven verscheen in 1947 slechts één boek, zijn proefschrift, naderhand opnieuw verschenen: Abendländische Eschatologie (1947), Matthes & Seitz, München 1991. Na zijn dood verschenen (nog in overleg) Ad Carl Schmitt. Gegenstrebige Fügung, Merve Verlag, Berlin 1987, en onder redactie van Aleida en Jan Assmann: Die Politische Theologie des Paulus. Vorträge, gehalten an der Forschungsstätte der evangelischen Studiengemeinschaft in Heidelberg, 23.-27. Februar 1987, Wilhelm Fink Verlag, München 1993. De artikelen zijn (deels vertaald uit het Engels) opgenomen in enkele bundels: Aleida Assmann, Jan Assmann, Wolf-Daniel Hartwich, Winfried Menninghaus (red.), Vom Kult zur Kultur. Bausteine zu einer Kritik der historischen Vernunft. Gesammelte Aufsätze zur Religions- und Geistesgeschichte, Wilhelm Fink Verlag, München 1996; Elettra Stimilli (red.), Der Preis des Messianismus. Briefe von Jacob Taubes an Gershom Sholem und andere Materialien, Köningshausen & Neumann, Würzburg 2006; Herbert Kopp-Oberstebrink, Martin Treml (red.), Apokalypse und Politik. Aufsätze, Kritiken und kleinere Schriften, Wilhelm Fink Verlag (Brill), Paderborn 2017. Onder redactie van Taubes: Religionstheorie und Politische Theologie. Bd. 1: Der Fürst dieser Welt. Carl Schmitt und die Folgen, Ferdinand Schöningh/Wilhelm Fink Verlag, München/Paderborn/Wien/Zürich 1983; Religionstheorie und Politische Theologie. 2. Gnosis und Politik, Wilhelm Fink Verlag, München 1984; Religionstheorie und Politische Theologie. Bd. 3: Theokratie, Ferdinand Schöningh/Wilhelm Fink Verlag, München/Paderborn/Wien/Zürich 1987.
In Nederland verschenen artikelen over Taubes: Gert-Jan van der Heiden schreef een bijdrage over Taubes in Robin Celikates e.a. (red.), De nieuwe Duitse filosofie, Boom, Amsterdam 2013, blzn.472-479. Ik zelf schreef (het eerste artikel samen met Theo de Wit): ‘Het “uitzonderlijke” als messiaanse mogelijkheid: De negatieve politieke theologie van Jacob Taubes’, in Tijdschrift voor Theologie, 36(1996)4, blzn.365-386; ‘God’s love for his enemies. Jacob Taubes’ conversation with Carl Schmitt on Paul’, in Bijdragen. International Journal in Philosophy and Theology, 70(2009)2, blzn.185-206; ‘De stichting van een gemeenschap: Paulus in de politieke filosofie van Jacob Taubes’, in Maarten Menken (red.), Paulus tussen sjoel en kerk (Theologische Perspectieven 3), 2VM Uitgeverij, Bergambacht 2010, blzn.117-134; ‘The management of distinctions. Jacob Taubes on Paul’s political theology’, in George van Kooten, Antonio Cimino, Gert-Jan van der Heiden (red.), Saint Paul and Philosophy: The Consonance of Ancient and Modern Thought, De Gruyter, Berlijn 2017, blzn.251-268; ‘De verlossing van de geschiedenis bij Jacob Taubes’, in Theo de Wit, Eric Ottenheijm (red.), Messianisme als gevaarlijke herinnering: Bronnen, erfgenamen, actualiteit, Damon, Eindhoven 2021, blzn.216-230.