Mensen maken verschillende onderscheidingen (1), hechten verschillende waarden aan wat daardoor onderscheiden wordt, dat wil zeggen verbinden andere onderscheidingen aan de eerste onderscheiding (samengestelde onderscheidingen), maar doen ook dit op verschillende wijzen (2), geven aan de onderscheiding zelf een verschillend gewicht of intensiteit (3), en delen in verschillende mate dezelfde onderscheidingen en waarderingen (4). De laatste twee zijn voor ons doel het meest van belang, want daar gaat het om het ontstaan van verbindingen tussen mensen die in hun zelfbeschrijving tot een onderscheid worden die in een bepaalde mate gekoesterd wordt – met als uiterste gedaante het onderscheid tussen vriend en vijand. Er zijn uiteraard altijd minder intensieve groeperingen die het toestaan dat leden van groep wisselen of banden aangaan met mensen van andere groepen. Ieder mens heeft een plaats in deze ordening en geeft daaraan een eigen uitleg. Hoe onontkoombaar dit ook is, voor een meer theoretische of filosofische verhandeling is het juist van belang te onderzoeken waar de verschillen vandaan komen en waarom de maatschappelijke werkelijkheid niet een ordening kent die voor alle mensen dezelfde is – een voorstelling die kenmerkend is voor beschavingen die niet als modern worden beschreven. Hoe belangrijk is het voor mensen om zichzelf en hun eigen leefruimte te onderscheiden van een omgeving, en wat zijn de gevolgen van een dergelijk belang: de feitelijke omgang met de onvermijdelijke overschrijdingen van grenzen? Intensiteit en verlangen naar grensoverschrijding komen dan overeen met een krampachtige en een soepele omgang met onderscheidingen. Hoe kunstmatig en werkelijkheidsvreemd zijn die onderscheidingen, oftewel hoe kunstmatig en werkelijkheidsvreemd zijn identiteiten en de hechting aan identiteiten?
Een belangrijk aspect van menselijke eigenwaarde bestaat in de controle die men heeft over de bewaking van de eigen grenzen en het binnendringen van de omgeving in de eigen leefruimte: ongewenste penetraties zijn vernederend. Dit is een belangrijke deugd en grondslag van zelfstandigheid (potestas in se): het vermogen de eigen leefruimte te beheren en dus zeggenschap te hebben over wat zich in die leefruimte voordoet. Wat voor een mens geldt, gaat ook op voor de huishouding of de samenleving op grotere schaal. Soevereiniteit betekent allereerst zelfbeschikking van een groep over de eigen leefruimte – maar mogelijkerwijs ook ingrijpen in de omgeving teneinde die zelfbeschikking te versterken. Het ideaal van autarkie is echter mede afhankelijk van de vraag of de leefruimte voldoende mogelijkheden biedt voor de groep zelf. Grensoverschrijdingen komen enerzijds voort uit het verlangen naar zaken of diensten die niet binnen de eigen leefruimte aanwezig zijn, en anderzijds uit heerszucht, roofzucht of nieuwsgierigheid. Zowel de zorg, de bewaking en de beheersing van grensoverschrijdingen, als het overschrijden van grenzen kunnen dan onderscheiden worden in functionele, heerszuchtige en lustvolle motieven. Een onderscheiden ruimte kan zich als sociaal systeem instellen op de aanwezigheid van de omgeving in het systeem zelf (klanten in een winkel, toeristen in een land, leerlingen in het onderwijs enzovoort), op het binnendringen in de omgeving en daarmee ook in de leefruimte van anderen voor eigen behoeften of doeleinden, en op het spelen met grenzen dat de levensernst voor even terzijde laat. De tweede instelling in het bijzonder heeft twee kanten: de neiging de eigen leefruimte te overschrijden en de vrees voor deze neiging bij andere groepen. De verrichtingen van groepen of sociale systemen in de omgeving zijn van allerlei aard, maar de meest verontrustende zijn uiteraard gewelddadige, uitbuitende of onderwerpende uitingen (het gooien van bommen, het bezetten van grondgebied, het gebruiken van armoede voor eigen gewin, het voordelig weghalen van grondstoffen enzovoort).
De stelling dat de maatschappij is gemaakt van onderscheidingen staat haaks op een meditatie over de vorm van de onderscheiding. De stelling betreft altijd bepaalde onderscheidingen: het maken van een onderscheiding is contingent in die zin dat er ook een andere onderscheiding gemaakt kan worden. Een bepaalde onderscheiding is alleen één interpretatie van de onderscheiding en betreft veeleer structuren van onderscheidingen. Het maken van het onderscheid als zodanig, als vorm dus, staat los van de inhoud en van elke bepaaldheid, maar beschouwt alleen de verrichting van het onderscheiden zelf.[1] De meditatie maakt de onderscheiding los van elke contingentie en brengt als het ware een ‘eeuwige idee’ voort. De meditatie is slechts mogelijk door de arbeid van de abstractie die wiskundigen en logici verrichten, maar heeft tegelijk een maatschappelijke betekenis: dat in bepaalde omstandigheden, onder bepaalde voorwaarden, van inhoud kan worden afgezien. Het is dan ook geen wonder dat de benadering van de vorm van het onderscheid verschilt wanneer men in de grondslagen van wiskunde en logica geïnteresseerd is (zoals Spencer Brown) en wanneer men in de beschrijving van sociale systemen geïnteresseerd is (Luhmann).[2] Het gaat mij verder niet om de formele uitwerking van het begrip van onderscheiding (als de meest eenvoudige bouwsteen van alle wetenschap of maatschappelijke ordening, de grondstof waarvan ze gemaakt zijn), maar om de mogelijkheid van inhoud af te zien en daartegenover van de weerstand om van de inhoud af te zien door juist aan een bepaalde onderscheiding te hechten – waardoor een meditatie van de vorm uitblijft.
De hechting aan een onderscheid heeft in ieder geval iets te maken met de nadruk op asymmetrie: het een sluit het ander uit, beide kanten kunnen niet tegelijk aangeduid worden, er is een voorkeur voor de ene kant (deze heeft een hogere waarde), of de ene kant is bepaald (benoemd) terwijl de andere kant onbepaald (onbenoemd) blijft. Er is ook nog een mogelijkheid dat beide kanten bepaald zijn (dit|dat) zonder dat er sprake is van asymmetrie, maar alleen van verschil. De vorm van het onderscheid sluit symmetrie niet uit maar laat al deze interpretaties open.[3] De vorm van een onderscheid zegt in zekere zin (maar dat is dan ook al weer een interpretatie) dat het niet uitmaakt welke kant voorop staat: het is lood om oud ijzer. Het minder belangrijk worden van het onderscheid en het belangrijker worden van de gelijkwaardigheid van beide zijden kan gezien worden als een formalisering van het onderscheid.[4] Voor de intensivering van een onderscheid is het minstens nodig dat de voorkeur voor een kant en de afkeer van de andere kant aanwezig is, en dat dit zelfs leidt tot de overtuiging dat het een het ander uitsluit, of dat vermenging gevaarlijk of zelfs dodelijk is. Intensivering kan ook betekenen dat de voorkeur voor één kant tot gevolg heeft dat de andere kant beschreven wordt vanuit de bevoorrechte kant, zoals lang het geval is geweest met het onderscheid tussen man en vrouw (de vrouw is een gemankeerde man enzovoort).
De beschouwing van de vorm van het onderscheid schept een openheid naar de veelheid en verscheidenheid van mogelijke interpretaties en doorbreekt aldus de neiging één interpretatie van het onderscheid (bijvoorbeeld die van een contradictie) voor de enig mogelijke te houden. Formalisering schept een neutrale ruimte waarin verschillende culturen en meningen elkaar kunnen ontmoeten.[5] De beschouwing van de vorm van het onderscheid doorbreekt gewoontevorming, een ingesleten manier van denken, en heeft daarmee een therapeutische betekenis. We gaan naar het punt waar een vorm pas ontstaat of het punt waar een vorm verdwijnt. Formaliseren is abstraheren: “In der Bewegung der Abstraktion kann die Erfahrung des Abstreifens, des Überschreitens, der Eröffnung von Freiräumen gemacht werden.”[6] De gedachte is oud: het oponthoud in de wereld der zuivere ideeën is altijd ook een ontsnapping uit de grot van de aangeleerde voorstellingen en denkbeelden. Het beschouwen van vormen leidt tot onthechting, en laat zien dat de interpretaties van onderscheidingen alles te maken hebben met de hechting die het leven met zich mee brengt.
De onderscheiding is louter een geestelijke verrichting: er bestaan geen onderscheidingen, ze “worden voortgebracht, in stand gehouden, gebruikt, maar ook veranderd of teniet gedaan”. Dat sluit niet uit, neem ik aan, dat onderscheidingen een grond kunnen hebben in de werkelijkheid, maar het gaat allereerst om een verrichting van de geest, meestal in de taal. Het begrip maakt deel uit van een constructivistische filosofie, niet van een ontologie – met die aantekening dat zelfs dit onderscheid (tussen denken en zijn, tussen subject en object) teruggaat op de vorm van het onderscheid. Het maken van een onderscheid is het absolute begin. Het maken van een onderscheid als eerste verrichting zegt dan niets anders dan dat er iets onderscheidbaars is of wordt gedacht, dat er met een onderscheiding altijd ook twee zijden gegeven zijn (waarvan de betrekking nog moet worden bepaald), en dat er altijd een ruimte of omgeving is waarin het onderscheid wordt gemaakt. De beschouwing van de vorm van het onderscheid zorgt er dan voor dat we het onderscheid niet eenzijdig uitleggen als een onderscheiden van één zaak die boven alles gaat. Dit juist is een geïntensiveerde interpretatie van een onderscheiding. Een grens kan zowel scheiden als verbinden. Het verbinden van groepen mensen of het tegen elkaar opzetten van groepen mensen zijn beide twee mogelijkheden die in het onderscheid tussen die groepen gelegen zijn. De vorm van het onderscheid beschouwen betekent dus: vele mogelijke interpretaties openhouden.[7]
Hier is in het bijzonder de logische regel van de re-entry van belang die kan leiden tot verscherping van het onderscheid. Paul Watzlawick heeft dit laten zien met de uitwerking van het onderscheid tussen gevaarlijk en veilig, dat zich herhaalt en blijft herhalen in de veilig geachte ruimte.[8] Het gevaar is buitengesloten, maar kan altijd weer opduiken – totdat het gevaar overal loert. Een vergelijkbare logica vinden we in de neiging tot sektarisme en mystiek dat uitgaat van het onderscheid tussen God en wereld, om in de wereld het goddelijke terug te vinden en dit te zuiveren van al het wereldlijke – een proces dat eindeloos kan doorgaan. De wereld dringt onvermijdelijk door in alles wat ‘goddelijk’ is, dit laatste blijkt voortdurend schijn waardoor een nieuwe zoektocht naar wat zuiver ‘goddelijk’ is begint, totdat erkend wordt dat het ‘goddelijke’ onbereikbaar is, slechts negatief benoembaar enzovoort. Deze logica van de re-entry ontstaat door het krampachtig vasthouden aan een onderscheiding en deze tot hoogste beginsel van eigen handelen en denken maken. Een beschouwing van de vorm van de onderscheiding kan hier enige versoepeling brengen. Het biedt de mogelijkheid ingesleten onderscheidingen af of om te leren.
Men kan de wereld of de maatschappij als het geheel van onderscheidingen beschrijven, maar dan moet er rekening mee gehouden worden dat een onderscheid (bijvoorbeeld een grens) niet altijd en overal hetzelfde is. Wanneer men beweegt, verandert de grens van betekenis. Wanneer men vanuit een ander standpunt kijkt, is het onderscheid weer anders. De vraag is dus altijd: wie maakt welk onderscheid op welk tijdstip en vanuit welk standpunt? Spencer Brown wijst hier zelf op in een uitweiding over het reizen.[9] Een vergelijkbaar probleem is de waarneming van het geheel van het universum (bijvoorbeeld door de theoretische natuurwetenschapper) die aan de ene kant moet vaststellen dat de eigen waarneming deel uitmaakt van dat universum en aan de andere kant altijd moet vooronderstellen dat een waarnemer is onderscheiden van het waargenomene. Tegelijk komen we dan tot de ontdekking dat de waarneming zelf een manier is waarop het universum zichzelf waarneemt.[10] Deze wederkerige afhankelijkheid van de beide zijden van een onderscheiding dwingt ons de constructie van kennis of van sociale systemen als processen te denken, waarin het een van het ander afhankelijk is – en dus niet bestaat in de constructie van een identiteit uit zichzelf.[11] Dat sluit aan bij wat Hegel Vernunft noemt: een denken dat niet stil blijft staan bij verstandelijk bepaalde identiteiten die juist een verdinglijking van alles opleveren, maar geen inzicht verschaffen in de constructie van de onderscheidingen waarvan de identiteiten het (voorlopige) resultaat zijn. Het vastleggen van een onderscheiding door het scheiden van twee onderscheiden zaken die alleen met zichzelf samenvallen, moet doorbroken worden.[12]
Noten
[1] Katrin Wille, ‘Form und Geschlechterunterscheidung’, in Tatjana Schönwälder-Kuntze, Katrin Wille, Thomas Hölscher, George Spencer Brown. Eine Einführung in die “Laws of Form” [2., überarbeitete Auflage], Verlag für Sozialwissenschaften, Wiesbaden 2009 (eerste druk 2004), blz.274.
[2] Zie Thomas Hölscher, ‘Niklas Luhmanns Systemtheorie’, in George Spencer Brown. Eine Einführung, blzn.257-272.
[3] Wille, ‘Form und Geschlechterunterscheidung’, blzn.280 e.v.
[4] Wille, ‘Form und Geschlechterunterscheidung’, blz. 284: formalisering betekent tegelijk individualisering en toename van verschillende invullingen van het onderscheid – het onderscheid betekent voor ieder iets anders en geldt niet langer als een algemene symbolische en maatgevende orde. Formalisering kan ook het onderscheid van zijn binaire vorm losmaken: het onderscheid is niet langer contradictoir maar contrair – naast man en vrouw zijn er andere mogelijkheden.
[5] Zie Katrin Wille, ‘Praxis der Unterscheidung’, in George Spencer Brown. Eine Einführung, blzn.288 e.v.
[6] Wille, ‘Praxis der Unterscheidung’, blz.290.
[7] Schmitts existentialistische politieke denken verzet zich dan ook tegen het formalisme en rationalisme dat alle onderscheidingen relativeert, een neutraliserende en depolitiserende ontwikkeling die zich verzet tegen elke hechting van mensen aan een onderscheid tot aan de vijandschap toe. Schmitt ziet ook dat deze neutralisering niet beperkt blijft tot de verbeelding van mensen, maar institutionele vormen aanneemt – die vervolgens hun eigen existentiële voorwaarden niet kunnen denken.
[8] Wille, ‘Praxis der Unterscheidung’, blzn.295-296; zie onder andere Paul Watzlawick, Die erfundene Wirklichkeit. Wie wissen wir, was wir zu wissen glauben? Beiträge zum Konstruktivismus, Piper, München 1985.
[9] Zie hierover Tatjana Schönwälder-Kuntze, ‘Philosophie’, in George Spencer Brown. Eine Einführung, blz.236.
[10] Zowel het voorbeeld van het reizen als dit voorbeeld bespreekt Spencer Brown in de Notes bij hoofdstuk 12 in Laws of form, Bohmeier Verlag, Leipzig 2015, blzn.83-86. Dit is ook het wezenlijke probleem van het begin van Spinoza’s Ethica, waarin zowel bepalingen worden gegeven van het geheel als een onderscheid wordt gemaakt tussen deze bepalingen en de waarnemer die deze onderscheidingen maakt. Spinoza geeft ons het probleem echter alleen in de onheldere wijze waarop hij het oplost: het probleem wordt alleen zichtbaar wanneer we ‘symptomaal’ lezen, en dus zien dat je niet tegelijkertijd kunt beweren dat het universum uit zichzelf begrepen moet worden en dat dit ‘autopoietische’ begrip zelf steunt op onderscheidingen die een waarnemer maakt. Paradoxen bijvoorbeeld zijn symptomen van het bestaan van onderscheidingen die elkaar zogezegd in de weg zitten – wat dan de weg wijst naar nieuwe inzichten. Zie Schönwälder-Kuntze, ‘Philosophie’, blz.242 met verwijzingen naar Watzlawick.
[11] Dat is de denkfout van het aannemen van een wezen of eigenlijke identiteit: alsof deze er altijd al is geweest, maar uit de verwarring met verschijningsvormen (die vervreemding tot stand brengen) moet worden losgemaakt en in zuiverheid moet worden ontdekt.
[12] Schönwälder-Kuntze, ‘Philosophie’, blz.244, waarin Hegel dicht in de buurt komt van een deconstructief denken, wat toch niet ondubbelzinnig het geval is: de ontwikkeling loopt uit op een vereniging (of opheffing van tegenstellingen).