In een redactioneel commentaar van het dagblad Trouw op de afschaffing van de wet die godslastering strafbaar stelt, gedateerd 5 december 2013, lezen we: “Dit land is gebouwd op religiekritiek, die altijd al bij vlagen hard, bot en ronduit smalend was. Anders dan velen wellicht vermoeden, zijn het juist christenen die daarin vaak voorop hebben gelopen. Het protestantisme is in wezen keiharde kritiek op de rooms-katholieke variant van het christendom, en het Nederlandse katholicisme heeft zich weer sterk ontwikkeld door te reageren op het protestantisme en zich verder te emanciperen.”
De godsdienst heeft lang een zwaar stempel gedrukt op de cultuur en de manier van leven. Lang werd door velen gedacht dat godsdienst de grondslag van de samenleving is, dat saamhorigheid van een volk niet zonder godsdienst kan bestaan. We kunnen dus verwachten dat religiekritiek eenzelfde invloed heeft en belangrijke veranderingen in cultuur en levenswijze tot stand brengt. Dat maakt religiekritiek tot een belangrijk onderwerp voor onderzoek. Het materiaal dat op deze website wordt gepresenteerd is een poging ideeën voor dit onderzoek te verkennen. Wat zijn de thema’s van religiekritiek? In welke gedaanten doet religiekritiek zich voor? Welke uitingsvormen en stijlen hanteren de critici van religie? Hoe divers dit veld kan zijn, blijkt ook uit de slotzin van het hierboven aangehaalde commentaar die aansluit bij een herinnering aan het beroemde proces tegen de schrijver Gerard Reve wegens godslastering: “De ergste godslastering is soms eigenlijk vroom en de vroomste taal soms godslasterlijk.”
Religiekritiek betekent letterlijk een oordeel vellen over godsdienst – godsdienst in het algemeen of bepaalde godsdienstige overtuigingen, voorstellingen, praktijken of andere uitingen. Kritiek is afgeleid van het Griekse woord voor onderscheiden, beoordelen, uitleggen, beslissen. Hier gebruiken we het begrip kritiek in een ruime en brede zin – vandaar de titel ‘stijlen van religiekritiek’. Het uitgangspunt van religiekritiek bestaat in de vorm van een onderbouwd oordeel, maar er zijn verschillende manieren om dit oordeel te uiten. We komen religiekritiek in vele andere gedaanten tegen: hekeldichten en spotprenten, theater en twistgesprek, inquisitie en beeldenstorm, wetten en bestuurlijke maatregelen enzovoort. Ook de wijze waarop mensen religiekritiek uiten kan verschillen: waardig of heftig, vreedzaam of gewelddadig, met redenen of met spot, onderzoekend of verwerpend.
Religiekritiek is allereerst interne kritiek aangezien elke godsdienst uitgaat van bepaalde overtuigingen en praktijken die als maatstaf gelden: de juiste overtuiging (orthodoxie) en de juiste beoefening van godsdienst (orthopraxie). Dat betekent dat er altijd afwijkingen voorkomen die onder kritiek komen te staan (heterodoxie of heteropraxie). Een belangrijk onderscheid in dit verband is dat tussen religio en superstitio: de gangbare en maatgevende godsdienst en dat wat overtollig en bijkomstig is. Deze tegenstelling is op zeer verschillende manieren ingevuld: religio is meestal de eigen godsdienst, superstitio die van een andere groep. Daarmee zijn we al gekomen bij religiekritiek in de vorm van strijd tussen verschillende godsdiensten (interreligieuze religiekritiek). Deze kan ontstaan zijn uit interne religiekritiek die vervolgens leidt tot een schisma (denk aan het vroege christendom of de Reformatie), maar kan ook ontstaan wanneer godsdiensten met een eigen herkomst op elkaar botsen. Ten slotte kan godsdienstkritiek in beide vormen leiden tot een kritiek van de godsdienst als zodanig: externe religiekritiek.
Religiekritiek is een oordeel – en heeft daarom twee kanten, de beoordeelde religie en de (eventuele) religie van de beoordelaar. Hoor en wederhoor zijn vereist. De religiekritiek zelf vraagt ook om een oordeel. Doet de religiekritiek recht aan de beoordeelde religie? Kan het al of niet religieuze gezichtspunt van de beoordelaar zelf niet ook voorwerp worden van een (religie)kritiek? Wederzijdse kritiek vanuit godsdienstig gezichtspunt zijn er te over: Romeinse kritiek op het christendom en christelijke kritiek op de Romeinse godsdienst, de strijd tussen protestanten en katholieken tijdens de Reformatie, kritiek van het christendom en kritiek op de Verlichting in meer recente tijden. Godsdienst is omstreden, maar religiekritiek ook. Vaak vinden we dezelfde argumenten die eerst tegen een andere godsdienst werden geuit terug in een kritiek op de kritiserende godsdienst zelf.
Twee momenten verdienen bijzondere aandacht: het verschijnen van het monotheïsme en de religiekritiek van de Verlichting. Deze momenten lijken belangrijke keerpunten te vormen in de geschiedenis van de religiekritiek. De egyptoloog Jan Assmann heeft de stelling verdedigd dat het verschijnen van het monotheïsme (allereerst de dienst aan de joodse godheid Jahweh) een radicale religiekritiek behelst, die niet zozeer het bestaan van veelgodendom verwerpt (wat ook het geval is), maar de godsdienst in het licht stelt van het onderscheid tussen waar en vals. Was voorheen de godendienst gebonden aan plaats (lokale tradities), nu wordt zij daarvan losgemaakt. De ware godsdienst begint zich daarmee ook af te keren van wereldlijke verbeelding van de goddelijke sfeer. Dit kan letterlijk opgevat worden: een representatieverbod (iconoclasme). Valse godsdienst is afgoderij: de verering van de verkeerde goden of een verkeerde verering van een godheid. Tegelijk zien we in Athene dat de filosofen op eenzelfde wijze de godsdienst beginnen te benaderen. Religieuze denkbeelden en praktijken worden langs de meetlat van het ware, het goede en het schone gelegd – en veel kan de toets der kritiek niet weerstaan.
De godsdienst krijgt met de monotheïstische godsdiensten (na het Jodendom vooral het christendom en de Islam) een universele betekenis met grote gevolgen voor de aard van de godsdienstkritiek. De Verlichting in de achttiende eeuw bouwt voort op dit universele karakter door allereerst een algemene menselijke religiositeit te vooronderstellen (een ‘natuurlijke religie’ die alle mensen gemeen hebben), om deze vervolgens aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Alhoewel veel Verlichtingsdenkers de waarde van de godsdienst (en van het christendom in het bijzonder) nog erkennen, breekt ook een andere ontwikkeling baan: de verwerping van de godsdienst als zodanig. In het kielzog van de Verlichting nemen mensen de wetenschap tot leidraad, willen zij vrij zijn en zonder goddelijke richtlijnen hun eigen leven kunnen bepalen, en menen zij dat onenigheid met behulp van redenen moet worden opgelost. Godsdienst lijkt daarin geen plaats te hebben. Karl Marx schrijft in 1843 dat de religiekritiek is voltooid. We hebben de religie achter ons en kunnen ons nu geheel en al met de wereld bezig houden waarin we leven – daaraan is nog een hoop te verbeteren.
Die wereld laat echter zien dat godsdienst nog steeds een grote rol speelt. De werelden van de wetenschap, de politiek, het recht en de economie mogen dan in verregaande mate ‘geseculariseerd’ zijn (ze houden zich aan de werkelijkheid en niet aan religieuze maatstaven), het niet-godsdienstige deel van de mensheid is verre in de minderheid. De idee dat de religiekritiek aan de godsdienst een eind kan maken, lijkt voorlopig meer waan dan werkelijkheid. De andere vormen van religiekritiek, andere insteken, stijlen en redenen, zijn daarom nog even belangrijk als die ene vorm die godsdienst als zodanig voor een nutteloze, zelfs gevaarlijke en in ieder geval lachwekkende leugen houdt.
Maar laat de bezoeker van de website zelf oordelen en vergelijken – de staalkaart van religiekritieken staat klaar.
Verder lezen:
Jan Assmann, Die Mosaische Unterscheidung oder der Preis des Monotheismus, Carl Hanser Verlag, München/Wien 2003.
Leen den Besten, Illusie of Verlichting. Kritiek op en betekenis van religie, Skandalon, Vught 2011.
Gregor Maria Hof, Religionskritik heute, Topos, Kevelaer 2010 (tweede druk).
Heinz-Theo Homann, Das funktionale Argument. Konzepte und Kritik funktionslogischer Religionsbegründung, Ferdinand Schöningh Verlag, Paderborn 1997.
Friedrich Wilhelm Kantzenbach, Religionskritik der Neuzeit. Einführung in ihre Geschichte und Probleme, Wilhelm Goldmann Verlag, München 1972.
Marc de Kesel, Goden breken. Essays over monotheïsme, Boom, Amsterdam 2010.
Dale Martin, Inventing Superstition. From the Hippocratics to the Christians, Harvard University Press, Cambridge (Mass.)/London 2004.
Karl-Heinz Weger, Religionkritik von der Aufklarung bis zur Gegenwart, Herder, Freiburg im Breisgau 1979.
Michael Weinrich, Religion und Religionskritik, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 2012 (tweede druk).