Verhalen over restauratie, restauratieve verhalen

Dit artikel bespreekt ‘restauratie’ als een mogelijke tijdsordening (Koselleck, Hartog) waarmee mensen trachten hun eigen omstandigheden te begrijpen en te ensceneren door deze te plaatsen tussen verleden en toekomst. Ik probeer aannemelijk te maken dat het begrip ‘restauratie’ sterk verband houdt met het begrip ‘revolutie’. Ik behandel daarbij drie verschillende opvattingen over ‘restauratie’: de restauratie als het antwoord van de Romantiek op de Verlichting, de restauratie als restitutio ad integrum (het herstel van een orde na verval), en de restauratie in een wereld waarin alleen het heden nog telt en verleden en toekomst zijn opgenomen in de consumptieve dromen van de moderne mens. Waar vandaag nog restauratieve tendensen zichtbaar zijn kan men deze soms als onschuldig tijdverdrijf afdoen, maar moet men soms vrezen dat oude mythische schema’s herleven en gevaarlijke vormen kunnen aannemen.

“In the land where nothing happens twice
there are always new people to meet;
you just look in the mirror. Echoes learn to improvise.”[1]

In Oostenrijk en Beieren treft men in etalages van kledingwinkels steeds vaker traditionele klederdracht aan – voor de dames ‘Dirndls’ en voor de heren ‘Lederhosen’. Ik zag het deze zomer met eigen ogen tijdens een vakantie. NRC Handelsblad van woensdag 6 augustus besteedde er aandacht aan in een stuk van Caroline de Gruyter. Op straat en in concertzalen tonen mensen zich in deze nieuwe uitmonstering; op sommige feesten kun je niet zonder de traditionele klederdracht verschijnen. Politieke kopstukken demonstreren met deze uitdossing een vaderlandslievende inborst. De kledij is ofwel een directe kopie van de traditionele dracht of er zijn elementen verwerkt in meer hedendaags ontwerp. Het is retro en als zodanig ook weer niet nieuw, maar in dit geval vermoeden (en vrezen) sommigen een herleving van een al dood gewaand patriottisme. Erger nog: de laatste opleving van de klederdracht, zij het evenzeer in aangepaste vorm, was gedurende de nazitijd. Wellicht is vrees overbodig en gaat het slechts om een mode van voorbijgaande aard, een zoektocht naar ‘authenticiteit’ in een globaliserende wereld, aldus Caroline de Gruyter.
Dit is zeker een wat onschuldig voorbeeld, maar het verwijst wel naar een vraag die met het begrip restauratie verbonden is: kunnen mensen het verleden in oude glorie herstellen? Deze vraag roept bij veel mensen ofwel vrees ofwel hoop op, maar bij anderen een sceptische blik. Ik onderscheid kortweg vier houdingen. (1) De vrees voor restauratie: we zijn wat beschaving betreft een stuk verder dan onze voorouders (gelijke rechten, welvaart, veiligheid), een terugval zou vreselijk zijn. De vrees is verbonden met een idee van vooruitgang en de twijfel of het wel altijd zo verder zal gaan. Wat als de religie terugkeert en ons moderne leventje gaat bedreigen? (2) De hoop op restauratie: de beschaving is in verval (toename ongeloof, geen respect voor moraal, traditie, autoriteit), maar we kunnen de klok nog terugdraaien en de samenleving weer in de oude orde terugbrengen. (3) De scepsis: wat voorbij is, is voorbij – restauratie is een drogbeeld. Herstel van het verleden of terugkeer naar het fundament is bij nader inzien altijd een eigentijds gebeuren. Niets gebeurt twee keer. De echo’s uit het verleden spelen vandaag een ander spel. Het verleden maakt deel uit van de hedendaagse samenleving: de markt levert een ruim aanbod aan diegenen die last hebben van nostalgie, heimwee, nieuwsgierigheid, behoefte aan vlucht uit de tijd enzovoort. (4) Er is overigens een houding die nog een stap verder gaat dan scepsis: onverschilligheid jegens het verleden. Hier speelt restauratie geen enkele rol: de aandacht en belangstelling gaat alleen uit naar wat in het heden naar de toekomst verwijst. Men gaat ‘met de tijd mee’ (en vindt zelfs dat dit ‘moet’). Wie terugkijkt en wil behouden of zelfs de goede oude tijd hoopt terug te brengen, is ‘niet van deze tijd’ (die immers vooruitgaat). Deze laatste houding kan niet eens begrijpen waar ‘restauratie’ over gaat. Restauratie, kortom, ziet er anders uit wanneer de blikrichting wijzigt.
Wanneer we naar een indringend voorbeeld van een restauratieve beweging zoeken, gaan onze gedachten uit naar de Islamitische Staat die uit is op het herstel van het kalifaat en dat op meedogenloos gewelddadige wijze doorvoert. Vaak wordt dit terrorisme in verband gebracht met fundamentalistische godsdienstigheid. Zoeken naar de zuiverheid van de oorspronkelijke godsdienst is echter iets anders dan het met geweld stichten van een terreurregime. Het eerste lijkt mij nog iets dat met hoop en verlangen gepaard kan gaan, het laatste meer met agressie en de roes van het oorlog voeren. Hoe dan ook, mensen lijken verdeeld te kunnen worden tussen diegenen die terug in de tijd willen en degenen die dat niet willen. Restauratie kan verschillende vormen aannemen, maar de vraag blijft staan of mensen hier niet een hersenschim nastreven. De schrijver van dit verhaal heeft weinig op met lieden die vinden dat je met je tijd mee moet gaan (waarom moet dat? is dat moeten niet reuze ouderwets?), en voelt mee met de hoop en vrees van mensen die moeten zien te leven met veranderingen in hun omgeving. Hij is echter ook geneigd tot een sceptische of agnostische houding tegenover deze tijdsordeningen of historische regimes.
Begrippen als ‘restauratie’ figureren – net zoals ‘revolutie’, ‘vooruitgang’, ‘decadentie’ of ‘het einde van de geschiedenis’ – in de zelfbeschrijvingen waarin mensen hun ervaringen met maatschappelijke gebeurtenissen in een bepaalde tijdsordening een plaats geven. De verhalen waarin mensen verleden, heden en toekomst aaneenrijgen, zijn gevuld met inhouden, maar geven ook aan wat waar in een rangorde staat.[2] Wordt het nu beter of slechter, gaan we vooruit of leven we in tijden van verval, staat ons een glorende toekomst of een apocalyptisch einde te wachten? In onderstaand betoog belicht ik de denkfiguur van ‘restauratie’ vanuit deze achtergrond: de mens als verhalen vertellend wezen die zijn plaats in de wereld beschrijft als een plaats in de tijd. Die vertellingen zelf zijn al een vorm van restauratie, voor zover het verleden daarin een bepaalde gestalte krijgt, maar restauratie kan ook de plot van het verhaal zelf zijn. Na een uitleg van wat ik met tijdsordeningen bedoel, bespreek ik drie verschillende opvattingen van restauratie: (1) de Romantische betekenis die reageert op moderniteit en Verlichting, (2) de klassieke betekenis die uitgaat van een stichtingsmoment, en (3) de hedendaagse betekenis die het begrip restauratie problematisch maakt.

Restauratie als tijdsordening

Restauratie betekent letterlijk het herstellen (re-stauratie) van wat ooit gesteld is (in-stauratie), oftewel het verleden terughalen in het heden. Het is een van de mogelijkheden waarmee mensen met de onherroepelijkheid van de tijd kunnen omgaan en wellicht vooral wanneer ze deze liever niet onder ogen zien. De gedachte dat het verleden niet voorbij hoeft te zijn, kan overeind worden gehouden omdat het verleden maaksels bevat die blijven bestaan en zo de voortzetting van wat ooit was in het heden en de nabije toekomst waarborgen. Of anders kan men die maaksels – gebouwen, instellingen, teksten of wat dan ook – herstellen, nabootsen, herhalen of opnieuw voortbrengen. Restauratie getuigt van het niet te stillen verlangen naar bevriezing van de onverbiddelijke vergankelijkheid. Het vermoeden kan bestaan dat het om niet meer dan een bezwering van de tijd gaat, en het geslaagde herstel een drogbeeld is. Maar zeker is dat deze waan niet minder dwaas is in haar overdreven vormen dan de aanbidding van de vooruitgang. Deze progressiviteit is vaak weinig anders dan een slaafse, gedachteloze aanpassing aan veranderingen die men voor onontkoombaar houdt uit gebrek aan wilskracht en moed er een andere draai aan te geven. Maakt het verschil uit of men het veronderstelde verleden of de verwachte toekomst tot maat van de eigen tijd maakt? Leven we niet in alle gevallen in het heden? Ik kom op deze vraag terug.
Restauratie is in ieder geval een van de vele manieren om zichzelf een plaats te geven in de voortgang van de tijd – een tijdsordening of ‘historisch regime’.[3] Sedert de Duitse historicus en geschiedfilosoof Reinhart Koselleck (1923-2006) de geschiedenis van het geschiedenisbegrip is gaan schrijven, is duidelijker geworden dat de tijdsordening deel uitmaakt van het beeld dat een samenleving van zichzelf heeft, hoe mensen zich een enscenering voorstellen waarin hun eigen handelen een plaats, een rol, een betekenis en wellicht een doel heeft. Beslissend is daarbij het onderscheid tussen ervaringsruimte en verwachtingshorizon, de gedaantes waarin verleden en toekomst in het heden aanwezig zijn.[4] Waar in een traditionele samenleving de ervaringsruimte de toekomsthorizon bepaalt, heeft de moderne wereld deze verhouding omgedraaid of heeft de toekomst de zin van verleden en ervaring zelfs teruggedrongen.
Restauratie berust op een tijdsordening die omgekeerd is aan die van de vooruitgang. De laatste ziet tijd als een ontwikkeling van primitief en barbaars naar steeds verder gaande vervolmaking, volwassenheid, rijpheid. Het verleden is altijd ‘achterlijk’ vergeleken met het heden, laat staan de toekomst. Restauratie is verbonden met de idee dat het in de loop der tijd ook achteruit kan gaan, dat er terugval of zondeval mogelijk is, of verderf en verloedering, waarna een grote schoonmaak nodig is om de zaak weer op het spoor te krijgen. De vraag is: hoe vertel je het verhaal van het heden, in welke geschiedenis plaats je het heden, hoe diagnosticeer je het heden met het oog op welke remedie, hoe ensceneer je het handelen van mensen met het oog op de toekomst? Deze vragen komen bovenal op wanneer het ‘crisistijd’ is, dat wil zeggen wanneer onze verhouding tot de tijdsdimensies problematisch is geworden (waar komen wij vandaan en waar gaan we heen?).
Restauratie en revolutie zijn aan elkaar gekoppeld: dat geldt zowel voor de klassieke idee (zie later) en de hedendaagse opvatting ervan. Wanneer men de ene maatschappelijke en politieke orde (het ancien régime) kan vervangen door een andere (het regime van vrijheid, gelijkheid en broederschap), van het ene tijdvak kan overgaan naar het andere – waarom zou het dan niet mogelijk zijn de omgekeerde weg te bewandelen en de klok terug te zetten? De idee van de revolutie wortelt in het geloof in maakbaarheid: het vermogen van de mens de maatschappelijke omstandigheden te sturen of zelfs te bewerken. Het moderne conservatisme in zijn reactionaire of restauratieve vorm vooronderstelt eenzelfde mogelijkheid van menselijk ingrijpen. De Spaanse diplomaat Donoso Cortès (1809-1853) meent dat juist het verdwijnen van de oude maatschappelijke orde geen andere mogelijkheid meer openlaat dan de dictatuur – van de sabel of van de dolk. Wat met de oude orde verdwenen is, is immers een natuurlijk en vanzelfsprekend gezag dat toekwam aan de monarchie, de standenmaatschappij en de godsdienst. Zonder dit gezag kan politieke macht slechts bestaan in een machtsgreep.[5] Er bestaat dus een vorm van conservatief denken dat uitgaat van het besef dat de ooit legitieme maatschappelijke en politieke orde onherroepelijk door de modernisering is ingehaald, maar dat deze laatste dermate rampzalig is dat een revolutie nodig is om het tij te keren. Dat is de kern van wat later door de geestesbeweging van de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw de ‘conservatieve revolutie’ is genoemd en die wellicht eerder een reactionaire wending kan heten.[6]

Restauratie en Romantiek

De geboorte van de restauratieve gedachte is volgens velen een antwoord op de Franse Revolutie, de Verlichting en het vooruitgangsgeloof, en heeft de naam Romantiek meegekregen. De geest van de Verlichting heeft geen belangstelling meer voor het verleden, maar richt het oog geheel op een betere toekomst. Alles wat aan het verleden herinnert, kan gemist worden. Het hoeft niet te verbazen dat deze radicale breuk juist het verlangen naar de goede oude tijd oproept, die men wil bewaren en weer tot leven wil roepen. Mensen zoeken een vertrouwd en geborgen thuis om te vluchten uit de zakelijke, rationele en kille moderne wereld. Men begint van alles te bewaren. Het lijkt erop dat modernisering meteen een tegenbeweging oproept. Nijmegen heeft wat dat betreft deze omslag met enige vertraging doorlopen. De burgerij aan het eind van de negentiende eeuw had geen belangstelling voor de ruïnes van het Valkhof (en de stadsmuren) en liet de boel – op enkele stukken na – grondig afbreken. De laatste decennia dromen velen vooral van een herbouw, tenminste van de donjon.
Het romantische antwoord op de Verlichting was nodig, omdat deze alles wat door overlevering uit het verleden kwam uit naam van de Rede tot vooroordeel had verklaard.[7] De afwaardering van de overlevering in naam van de vooruitgang wordt simpelweg omgekeerd. Het is juist zaak wat door de Verlichting vernietigd is weer in ere te herstellen, of het nu gaat om de middeleeuwse aanname van een goddelijke scheppingsorde, de standenmaatschappij, het gezag van de Bijbel of de monarchie. Deze omkering berust op de overtuiging dat het geloof in de menselijke redelijkheid en haar heilzame werking voor de mensheid een grove vergissing is geweest die weer ongedaan gemaakt moet worden. Men heeft over het hoofd gezien dat de mens diep geworteld is in zijn historische grond. Het verleden en de geschiedenis vormen een nieuwe Bijbel die ons de menselijke wijsheid toont die de vrucht is van eeuwenlange ervaring. Nieuwlichterij leidt slechts tot onverantwoorde experimenten – het bewijs is het bloedbad waarop de Franse Revolutie al snel uitliep.
Het hermeneutische project van de Duitse filosoof Hans-Georg Gadamer (1900-2002) is er vooral op uit de redelijkheid van het aannemen op gezag van overgeleverde inzichten als mogelijkheid te herstellen (en is in die zin zelf ‘restauratief’). De rede staat niet buiten of tegenover de vooroordelen: we staan altijd en geheel in de historisch gegeven vooroordelen waarin we zijn opgegroeid en waarin we ons hebben ontwikkeld. De vraag is dan hoe in deze overlevering redelijkheid en waarheid ontdekt kunnen worden. Bestaan er gegronde, terechte en vruchtbare vooroordelen? Zijn er denkbeelden die weliswaar voor de rechtbank van de rede moeilijk houdbaar zijn, maar toch op gezag kunnen worden aangenomen omdat ze waarheid bevatten? Het verwijt aan de Verlichting is dat ze alle bronnen van gezag zonder meer als strijdig met de redelijkheid heeft verworpen zonder te onderzoeken of deze bronnen ook redelijkheid bevatten. Vertrouwen op het gezag van de overlevering is geen blinde gehoorzaamheid, maar kan een weloverwogen erkenning zijn van een beter weten. Gadamer gaat met de restauratieve Romantiek mee in haar verzet tegen het vooruitgangsgeloof volgens welke al het goede slechts in de toekomst ligt, maar kijkt vervolgens wel kritisch naar de vraag wat uit het verleden het nog waard is behouden te blijven.
Enige terughoudendheid in deze welwillende verhouding tot het verleden is echter gewenst. Gadamer is zich bewust van de kloof tussen het verleden en het heden. De oorspronkelijke betekenis van een kunstwerk, een wijsgerige tekst of een politiek stelsel kunnen wij niet terughalen: deze bestond voor de tijdgenoten in de hun eigen omstandigheden. Deze historische afstand moeten we echter niet verabsoluteren. Doen we dat wel dan wordt het verleden definitief onbegrijpelijk en ongrijpbaar – en kunnen we er ons met een gerust geweten van afwenden. De overlevering spreekt ons echter aan en vraagt van ons een oordeel. Wat dit betreft hoort Gadamer tot de moderne wereld die zichzelf niet denkt vanuit een stichtingsmoment, maar als een voortgang van verleden naar toekomst. Gadamer wil alleen de band met de overlevering niet loslaten omdat deze waarheid bevat die we niet mogen verliezen. Dat is echter nog iets anders dan uitgaan van de stichting van een wereld of maatschappelijke orde, waarin restauratie een minder problematisch karakter heeft.

Herstel van de stichtingsorde (restitutio ad integrum)

De idee dat een politieke orde op een stichtingsdaad berust en daaraan haar bestaansrecht en bestendigheid ontleent, verwijst naar een klassiek, voormodern begrip van restauratie dat nog met het begrip van revolutie samenvalt.[8] Benedictus de Spinoza (1632-1677), door velen gezien als een ‘radicale Verlichter’ die het huidige tijdsgewricht in belangrijke mate vooruit heeft geschetst, behoort in ieder geval wat dit vraagstuk betreft nog tot een ander tijdsregime dat veeleer klassiek is. Elke politieke orde – monarchie, aristocratie of democratie – berust op grondslagen die dit stelsel tot een bestendig geheel maken. Verval ligt echter altijd op de loer en dus moet voorzien zijn in instellingen of maatregelen die de politieke orde weer in de oorspronkelijke staat herstellen.[9] Dit verwijst naar de Romeinse idee van de restitutio ad integrum die Nicollò Machiavelli (1469-1527) in zijn Discorsi (Boek III, hoofdstuk 1) weer van de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius overneemt, en waar Spinoza in deze paragraaf naar verwijst.[10] Deze gedachte is verbonden met het begrip van de kringloop van de sterrenhemel: een omwenteling die terugkeert naar een eerdere toestand. Op deze wijze spreekt ook de beroemde politieke filosoof Thomas Hobbes (1599-1679) over de revolutie in Engeland. Koning Karel I werd na zijn afzetting en terechtstelling vervangen door verschillende gedaanten van een parlement, deze weer door een dictator (Cromwell) en afwisselend weer een parlement, om ten slotte weer bij koning Karel II uit te komen, de zoon van de in 1648 onthoofde vorst. Het commentaar van Hobbes: ‘I have seen in this revolution a circular motion’.[11] Restauratie is revolutionair denken in een niet-lineaire tijdsordening. De ene kant daarvan is herstel in de oorspronkelijke staat. De andere kant is een waarschuwing tegen de lineaire revolutionairen dat zij niet moeten denken uit de orde te kunnen breken. Veel revoluties bevestigen dit. De kringloop die Hobbes en Spinoza vaststellen, komen we nog een aantal keren tegen. Men heeft de koning nog niet onthoofd, of er verschijnt al weer een keizer (Franse Revolutie). Men heeft de tsaar en zijn gezin nog niet afgeslacht, of een cultische en wrede autocraat is ervoor in de plaats gekomen (Russische Revolutie). Geert Wilders, leider van een eenmanspartij, heeft het niet zo op de monarchie. Maar als zijn revolutie slaagt, zit hij al gauw zelf op de troon. Denkfiguren hebben zich hardnekkig genesteld in de collectieve geheugens en duiken vanzelf weer op juist wanneer mensen menen zich ervan te verlossen.
Dit kleine uitstapje leert ons dat restauratie binnen een circulaire tijdsordening iets anders betekent dan binnen een lineair historisch regime. Ongetwijfeld bouwt de moderne restauratie voort op deze klassieke vorm, maar verliest zij aan geloofwaardigheid. Alvorens dat nader te onderzoeken, wil ik eerst deze klassieke gedachte van restauratie nog wat verder uitlichten. Het schema herinnert aan een belangrijk element in veel religies: de ordening van de tijd in een kringloop van geboorte, bloei, verval en dood, waarna een wedergeboorte volgt.[12] Mensen herhalen in rituelen de stichting of schepping van de wereld door de goden teneinde hun samenleving bestendig te houden. De vergankelijkheid van de tijd, en de veranderlijkheid van het menselijk leven en samenleven, wordt ingebed in een transcendente werkelijkheid die in alle eeuwigheid aan zichzelf gelijk blijft. De monarchie kan ineenstorten, maar na verloop van tijd herstelt ze zich – vanzelf of in een rituele vorm. Spinoza zet al een belangrijke stap weg uit dit denken door deze sacrale tijdsordening niet als werkelijkheid te zien maar als een moeilijk veranderbare imaginaire wereld die verankerd ligt in het menselijk bestaan.
Restauratie is nodig vanwege de kwetsbaarheid van de overlevering en dus voortzetting van een eenmaal gestichte orde. Soms moet men echt terug naar de bron wanneer de afwijkingen daarvan, die onvermijdelijk in de loop van de tijd ontstaan, zichtbaar en duidelijk worden. Restauratie is het teken van de mislukking van de overlevering. Het doorgeven van een levenswijze, van denkbeelden, verhalen, een gezamenlijk geheugen enzovoort is een vorm van communicatie, verankerd in dragers van communicatie zoals teksten, gesproken woorden, beelden, en architectuur. Tussen de zender en ontvanger kan van alles mis gaan omdat de laatste de eerste niet goed verstaat of begrijpt, en meer waarschijnlijk al of niet bewust iets anders wil horen, lezen of duiden. Erfgenamen voeren strijd rond het testament van de vorige generatie; de erfenis raakt hevig beschadigd, valt uiteen, wordt verspreid.[13] Is dit vooruitgang of juist verval? Het restauratieve denken ziet het verval als de onderbroken en vervalsende generatieve opeenvolging waarin de zonen hun vaders niet helemaal volgen. De Duitse filosoof Peter Sloterdijk (1947) noemt ze in zijn laatste boek ‘verschrikkelijke kinderen’ – erfgenamen die weigeren de erfenis te aanvaarden, een verschijnsel dat in de moderniteit epidemisch wordt.[14] De moderne ervaringswereld maakt deze terugkeer en deze restitutio ad integrum onbegrijpelijk: waarom zou men de ouderen moeten volgen in hun achterhaalde en overbodig geworden wijsheid en levenservaring?
De Renaissance is bij uitstek in haar zelfbeschrijving een voorbeeld van deze tijdsordening: na het verval van de middeleeuwen keren we terug naar de oorspronkelijke en verheven bron.[15] Ze neemt daarmee een denkfiguur over die zelf uit de Oudheid stamt. De Romeinse keizer Augustus laat niet alleen tempels bouwen maar ook herstellen. De idee van de stichting van een politieke gemeenschap kan gekoppeld worden aan de idee van een bouwwerk. De restauratie van oude bouwwerken gold vooral voor bouwwerken die zelf verwijzen naar de eerste stichters van Rome in wiens voetsporen de keizer wil treden. Dat is de diepere betekenis van restitutio die in de Renaissance zelf terugkeert: niet letterlijk restaureren – want in het geval de zaak zelf verdwenen of vernietigd is, werd deze door een nieuw exemplaar vervangen – maar bovenal figuurlijk: het gaat om het gebaar. Restitutio wijst bovenal op een rituele herhaling van een stichtende handeling, die het voortbestaan waarborgt van de eerste (oorspronkelijke) stichting tot aan de dag van vandaag. Het gaat om het tot stand brengen van een eeuwige politieke vorm. Augustus sticht weliswaar een novus ordo saeclorum, maar om een einde te maken aan de voorafgaande wanorde en de oude orde opnieuw te stichten: Roma aeterna.
Een bijzonder geval zijn de Antiquitates van Marcus Terentius Varro (116-27 v.Chr.), een encyclopedisch overzicht van het politieke en religieuze verleden van Rome. Deze reconstructie van het verleden antwoordt op een actuele crisis: het in vergetelheid raken van de betekenis van de ‘eeuwige’ orde van Rome – overigens ook van zaken die er nog zijn maar niet meer begrepen worden. Tijdgenoot Cicero heeft Varro’s restauratieve verhalen geroemd: ‘[…] wij waren vreemden in onze eigen stad en dwaalden er als gasten rond; toen hebben uw boeken ons als het ware weer thuis gebracht, zodat wij eindelijk konden bevroeden, wie wij waren en op welke plaats wij ons bevonden.’[16] Hoe verhoudt zich deze poging het verleden te laten herleven met die van de Renaissance die de overblijfselen van Rome (ruïnes, teksten, kunstvoorwerpen) willen duiden en nieuw leven inblazen? Hier gaat het om een restauratie, niet van stoffelijke zaken maar om de geestelijke inhoud. Petrarca begint bijvoorbeeld na een bezoek aan Rome (grotendeels aan de hand van antieke Romeinse schrijvers) in een brief aan een vergelijking tussen de heidense en de christelijke wijsheid. Voor Petrarca gaat het om een uitleg van ‘Rome’: vertelt men een ‘oud’ of een ‘nieuw’ verhaal – voor-Constantijns of post-Constantijns? Het oude verhaal vertellen betekent ‘Rome’ leren kennen, en dat is tevens een renovatio – een herstel (‘restauration’) van Rome, maar ook een doorbreking van de translatio imperii (de overdracht van het oude gezag van Rome naar de Roomse Kerk en/of de keizer van het Heilige Roomse Rijk).[17] Het middel om Rome als patria te herstellen is door het Latijn als taal in haar oorspronkelijke vorm tot leven te roepen (ongetwijfeld tegen het kerkelijke Latijn). Dit herstel vindt plaats in een omgeving die zelf belang stelt in het restaureren van de oude gebouwen, om zo de grootsheid van het antieke Rome te koppelen aan de betekenis van het huidige Rome – die ook de zetel van de paus is. In dit kader verscheen De Roma instaurata in 1447, geschreven door Flavio Biondo, die voor het eerst het onderscheid tussen Oudheid, Middeleeuwen en Moderne Tijd maakt.[18] De grondgedachte is dat er herhaalbare vormen in de geschiedenis zijn: revolutie dient de beste of de ware vorm weer in ere te herstellen. Revolutie en restauratie zijn dus aanvankelijk begrippen die dicht bij elkaar staan – en wijzen als zodanig nog niet naar een onomkeerbare verandering van regime. Pas in de moderne, ons bekende, betekenis wordt de revolutie een doorlopende ontwikkeling – ook al kent deze terugval (bijvoorbeeld de Restauratie, maar deze kan niet een omkering van de ontwikkeling zijn) of verloopt ze in verschillende stappen.[19] Revolutie wordt dan vanzelf ‘permanente revolutie’ (Proudhon) – een onomkeerbare ontwikkeling. Een volgende stap zal de huidige tijdservaring zijn: de eeuwige verandering zonder wezenlijk ander regime. Alle tijd wordt overgangstijd.[20]

Een anti-restauratieve geest?

De idee van restitutio ad integrum ligt ver af van het vandaag gangbare progressieve levensgevoel, maar valt ook niet samen met die andere levenshouding: het conservatisme. Het hedendaagse conservatisme is overigens, aldus een van zijn kroniekschrijvers, geheel en al aangepast aan de werkelijkheid van de vooruitgang.[21] Het gaat alleen een beetje op de rem staan, wil het rustig aan doen en vooral niet alles meteen overboord gooien. De neiging tot restauratieve daden daarentegen is in dit licht eigenlijk de meest revolutionaire houding en misschien wel de enige revolutionaire houding die vandaag nog denkbaar is. De revolutionairen van de voorbije twee eeuwen waren immers slechts de radicale broeders in het gilde der vooruitgangsgelovigen: een tikkeltje ongeduldig wat betreft de deelname van de gehele bevolking aan de zegeningen van industrie, techniek en onderwijs. Ze wilden een grote sprong voorwaarts: van de oude in de nieuwe wereld, van het tranendal van de aarde naar de hemel van de maakbaarheid. De restauratie is een sprong terug in de tijd: een daadkrachtige weigering de loop der dingen te aanvaarden, en dus ook een gering vertrouwen in de goddelijke voorzienigheid. De klok van de Grote Horlogemaker moet teruggezet worden, het systeem hersteld op een eerdere configuratie (maar dat is in de ogen van de restaurateurs ongetwijfeld al blasfemische taal), en waarschijnlijk meer ter zake: de wereld mag niet afwijken van een toestand die als maatgevend en stichtend wordt gezien.
Wat te denken van deze restauratieve geest in de wereld waarin wij nu leven? De paradox van de moderniteit is dat met de technologische middelen die we hebben de heimwee die we koesteren naar voormoderne werelden (de moderniteit is wat al te kil en rationalistisch) kan worden bevredigd zonder dat ons leven daadwerkelijk ondraaglijk wordt – zoals de voormoderne wereld. We leven een weekje in het stenen tijdperk of storten ons in een avontuurlijke vakantie, en met virtual reality (van games tot visuele simulatie) kunnen we werkelijk alles beleven waarvoor we in het dagelijks leven doodsbenauwd zouden zijn. Restauratie is nu pas werkelijk mogelijk geworden, terwijl we tegelijk heilig ervan overtuigd zijn dat oude tijden niet meer tot leven gewekt kunnen of zelfs mogen worden, omdat ze niet van deze tijd zijn. We eten van twee walletjes – en de moderne wereld, de wereld van de toekomst, maakt ons dit mogelijk.
Een vraag: is dit conserveren of restaureren, in stand houden en tegen bederf bewaren of herstellen in de oorspronkelijke vorm? In Japan bestaat een houten tempel die elke twintig jaar opnieuw moet worden opgebouwd, wederom van hout.[22] Wezenlijk is dat de vorm behouden blijft (het materiaal mag vervangen worden) – zoals een mens gelijk aan zichzelf blijft, ook al wisselen om de zoveel tijd al zijn lichaamcellen. Dit ‘constructivisme’ in het denken van restauratie kan hernomen worden in een bij uitstek moderne wereld waarin het verleden eenvoudigweg deel uitmaakt van het totale aanbod van mogelijke elementen die in stijlen of modes gecombineerd en gebruikt kunnen worden. Restauratie is: driedimensionaal printen. Men kan zelfs zover gaan een verwijzing naar een ver verleden in het heden ‘beleefbaar’ te maken in een  toeristische attractie, zonder dat er een hard bewijs is dat wat ‘gerestaureerd’ is ooit bestaan heeft – zoals het ‘Romeinse aquaduct’ in de gemeenten Groesbeek en Nijmegen. De begeleidende teksten gaan ervan uit dat het aquaduct ooit door de Romeinen is aangelegd, ook al zijn er geen stoffelijke resten aangetroffen. Waar niets is, heeft de verbeelding vrij baan. Archeologen werpen hun vermoedens op, de beleidmakers halen de vraagtekens weg. De fictie wordt vooral ondersteund om het imago van Nijmegen als de oudste stad van Nederland gestalte te geven. De verbeelding van de stad is een hoogst politieke zaak – toeristische restauratie het paardenmiddel. De Rekenkamer voorziet een mogelijke blamage.[23] De humoristische pointe van deze poging tot restauratie is dat het verleden definitief verdwenen is.
De diagnose van de huidige tijd is daarom eigenlijk die van een tijd die stil staat, die geen betrekking meer heeft tot het verleden (als overgeleverde en betekenisvolle ervaring) of tot een toekomst (de verwachting van een voltooiing), maar geheel in zichzelf besloten ligt – en zich vervolgens te goed doet aan simulacra. Hartog noemt dit ‘présentisme’.[24] Er botsen twee tijdsordeningen die beide tot de moderne wereld behoren: die van de ervaring van de gebeurtenis van de vooruitgang, de vernieuwing, de ‘modernisering’, en die van de ‘voltooide moderniteit’, de ervaring van de horizontaliteit van de mogelijkheden, een wereld zonder historische maatstaf.
Wanneer het einde van de geschiedenis is bereikt, zou strikt genomen een soort tijdloosheid moeten intreden waarin de mogelijkheid van revolutie en restauratie is uitgesloten. Opmerkelijk hier is vooral de blokkering van het toekomstperspectief: de wereld is tot één homogene en universele orde geworden die steunt op de erkenning van economische en politieke rechten van burgers zonder de uitdaging van een ernstig te nemen alternatief.[25] Deze wereld is uiteraard vol individuele toekomstperspectieven. Sterker nog, ze draagt de boodschap uit dat ieder mens in deze wereld een plek kan vinden die voldoet aan de eigen wensen. De markt biedt bronnen van inkomsten, mogelijkheden om talent en karakter in werk tot bloei te laten komen, en een ruim aanbod aan consumptieve mogelijkheden. Ieder kan aan een eigen toekomst bouwen. Deze belofte wordt voorlopig zeker niet waargemaakt. Niet alleen is deze wereld ook nog gevuld met materiële ellende en misdaden die vele mensen treffen en van een aangename toekomst afsnijden, ook dringt deze wereld zich aan allen op – de markt biedt geen alternatief voor de markt. Bovendien, zo wist de Amerikaanse publicist Francis Fukuyama (1952) al, is het de vraag of deze maatschappelijke ordening voor mensen als mensen voldoende bevrediging biedt. De vervulling van de drang naar erkenning eist méér dan een goede baan, een huis, een SUV en een warm en bestendig gezinsleven. Men verklaart de koestering voor of zelfs de vlucht naar het (fictieve) verleden als de enige mogelijkheid om aan dit ‘toekomstloze’ heden, dit ‘eeuwige heden’ te ontsnappen. De homogeen-universele maatschappij heeft geen traditie en geen andere toekomstmogelijkheden, maar is wat die is – al is dat voor ieder mens weer anders. In ieder geval is een andere uitweg ook het zoeken naar redenen om met elkaar in oorlog te geraken – waarvan dan ook naar hartenlust gebruik wordt gemaakt.
Deze tijdloze wereld leeft geheel in het heden. Dit ‘présentisme’ is sterk verbonden met een consumptiemaatschappij waarin de gebeurtenis of de belevenis centraal staat: alles is geordend rond eenmalige en kortstondige ervaringen die men opdoet in het eten, drinken, genieten, bijwonen enzovoort van wat aangeboden wordt. Enige bindende betrekking met een bepaalde geschiedenis of toekomst bestaat niet – hoezeer de belevenis ook verwijzingen naar verleden en toekomst kan, of zelfs moet bevatten. Het gadeslaan van een ‘echt riddertoernooi’ is een belevenis, omdat we hier aanwezig kunnen zijn bij iets wat niet meer bestaat, maar deze binding aan een historisch verschijnsel is vrijblijvend. Hetzelfde geldt voor een blik in de toekomst (de nieuwste technologische snufjes) die een tentoonstelling ons kan bieden, of de anticipatie op dingen die komen gaan maar nu al als nieuwsfeit worden geconsumeerd – zoals de voorbeschouwing van verkiezingen of een voetbalwedstrijd.[26] Het ‘présentisme’ sluit ook niet uit dat het heden voortdurend gevuld moet worden met (deskundige) voorspellingen en vooruitzichten zodat mensen zich beter kunnen instellen en voorbereiden op wat komen gaat: een aanscherping van de praesens. Dat is uiteraard iets totaal anders dan een (utopisch) toekomstperspectief – een doel of een ideaal om na te streven, de komst van de vervulling van een verlangen of verwachting. Het gaat slechts om het letterlijk presenteren, present maken, aanwezig stellen in het heden, van een verwachte toekomst. De mediamaatschappij roept voortdurend getuigen op van de toekomst en van het verleden om licht te werpen op het heden. De getuigenis van ‘deskundigen’ is de moderne vorm van representatie van het transcendente – wat het actuele zijn overstijgt maar het wel bepaalt of betekenis geeft. Modern is slechts dat we ook anderen en niet alleen profeten of schriftgeleerden als getuigen erkennen. Op dezelfde manier als het heden greep probeert te krijgen op de toekomst, door het inroepen van deskundigen met een vooruitziende blik, probeert het ook greep te krijgen op het verleden of beter: op datgene wat voorbij gaat. Tijd is vergankelijkheid, tenzij de mens ingrijpt en kunstwerken, oude boeken, gebouwen, landschappen, diersoorten, gereedschappen enzovoort gaat beschermen en bewaren – conserveren dus. De restauratie hoort tot dit genre. Men wil niet alleen bewaren, men wil het hebben zoals het ooit was, ontdaan van de inwerking van de vergankelijkheid en de verandering. De verandering van het verleden tot beschermenswaardig erfgoed markeert de breuk met het modernisme waarin alles wat oud was mocht – of zelfs moest – wijken voor wat nieuw is.[27]

De gnostische recidive

Tegelijk vinden we vandaag in verschillende gedaanten een tijdsordening die we gnostisch kunnen noemen.[28] Dit schema ontstaat door een radicalisering van de ervaring van verlossing of bevrijding die een verwerping van de oude wereld (het voortbrengsel van een demonische Schepper-God) en een aankondiging of verwerkelijking van een nieuwe wereld (de belofte van een Verlosser-God) met zich meebrengt. Dit schema kan een spirituele, mythische of apocalyptische vorm aannemen, maar ook een antropocratische vorm: het moderne vooruitgangsgeloof. Het verleden staat dan voor ‘het kwaad’ dat overwonnen is, het heden voor het tijdperk dat een toekomst aankondigt waarin ‘het goede’ heeft gezegevierd. Dit schema maakt vandaag de dag deel uit van vooral emancipatoire verhalen, die enerzijds in het reine willen komen met een verleden van onderdrukking, uitsluiting, slavernij (met alle misdaden die daarmee gepaard gingen), en anderzijds dit verleden uit het heden willen verbannen door het bestrijden van alle verhoudingen waarin de mens een geknecht en vernederd wezen is.[29]
De omkering van dit schema past wonderwel bij restauratieve bewegingen, hetgeen een andere band tussen revolutie en restauratie biedt. De blikrichting is simpelweg tegengesteld, het schema is hetzelfde. Heden en toekomst staan voor ‘het kwaad’ dat overwonnen moet worden, en het verleden voor ‘het goede’ dat hersteld moet worden.[30] De wortels daarvan in de wereld zijn duidelijk. Niet alle mensen zijn gelukkig met de voortvarende, overijverige, geestdriftige en vaak lichtelijk fanatieke uitvinders en ondernemers die de wereld waarin wij leven voortdurend in beweging zetten, mede door toedoen van de honderden miljoenen mensen die nagenoeg zonder voorbehoud met alle vernieuwingen meegaan en deze wereld daarom telkens een ander aanzicht geven. Deze ongelukkigen verlangen terug naar vroeger tijden en trachten de oude wereld in volle glorie te herstellen – volgens anderen vooral een wereld die nooit bestaan heeft, maar in fraaie gedaante verschijnt aan degenen die het heden met afgrijzen gadeslaan. Deze ontevreden lieden wensen restauratie, ze voltrekken een revolutie.
Het verzet tegen de modernisering van de wereld, zelfs al neemt deze de vorm aan van een veelheid aan moderniteiten, is nog steeds gaande. De wereld waarin de geschiedenis tot een einde is gekomen, is nog geen wereld zonder geweld. In de hoofden van mensen – en ik zeg uitdrukkelijk nog eens: zowel van de vooruitgangsgelovigen als van de restauratieve gelovigen – spoken echter nog oude mythen rond, die tijdsordeningen bevatten die diep verankerd liggen in de menselijke belevingswereld. Ze laten het toe de maatschappij te zien als een werkelijkheid die gemaakt of gesticht kan worden. De sceptici kunnen deze verhalen betwijfelen of zelfs ontmaskeren als verzinsels, aan de wederoplevende kracht ervan zullen zij weinig kunnen veranderen. Mensen worden nu eenmaal meer door emoties zoals hoop of vrees geleid, dan door gezond verstand.

Noten

[1] Ph. Gross, ‘Mappa Mundi’, in: N. Astley (ed.), Being Alive (Highgreen 2004) 27.

[2] A. Koschorke, Wahrheit und Erfindung. Grundzüge einer Allgemeinen Erzähltheorie (Frankfurt a/M 2012) 203-286 (‘Modellierung von sozialer Zeit’).

[3] F. Hartog, Régimes d’historicité. Présentisme et expérience du temps (Parijs 2003).

[4] R. Koselleck, Vergangene Zukunft. Zur Semantik geschichtlicher Zeiten (Frankfurt a/M 2000) 349-375.

[5] Zie voor deze uitleg vooral C. Schmitt, Donoso Cortés in gesamteuropäischer Interpretation. Vier Aufsätze (Köln 1950).

[6] A. Mohler, Die konservative Revolution in Deutschland 1918-1932. Ein Handbuch ( Darmstadt 1989). Zie mijn artikel ‘De strijd tegen de geest van de moderniteit. Over de radicaliteit van conservatieve en neoconservatieve denkers’, Religie & Samenleving 9 (2014) afl. 1, 62-80.

[7] H.G. Gadamer, Wahrheit und Methode. Grundzüge einer philosophischen Hermeneutik (Tübingen 1965) 159 en 260.

[8] Zie voor de geschiedenis van het begrip revolutie en de omslag in de betekenis ervan aan het eind van de achttiende eeuw: R. Koselleck, ‘Revolution. Rebellion, Aufruhr, Bürgerkrieg’, in: O. Brunner, W. Conze, R. Koselleck (ed.), Geschichtliche Grundbegriffe. Historisches Lexikon zur politisch-sozialen Sprache in Deutschland, Band 5 (Stuttgart 1984).

[9] B. de Spinoza, Staatkundige verhandeling (Amsterdam 2014) 245 (hoofdstuk 10, paragraaf 1).

[10] Zie ook de eerste hoofdstukken van Machiavelli’s Discorsi over de afwisseling van regeringsvormen die uiteindelijk tot de ondergang van een staat leidt. Machiavelli meent dat deze fatale kringloop kan worden doorbroken door de verschillende regeringsvormen met elkaar te verbinden (in een gemengd regime).

[11] Th. Hobbes, Behemoth, or the Long Parliament (Chicago/London 1990) 204 (het slot van de tekst). Zie ook Koselleck, Vergangene Zukunft  62. Spinoza vertelt een soortgelijk verhaal in zijn Theologisch-politiek traktaat (Amsterdam 1997), hoofdstuk 18, maar geeft er een andere draai aan: een politieke orde zit als het ware in de hoofden van mensen als een vast verankerd gedragspatroon: hoe zij ook pogen van de monarchie af te komen, in hun pogingen herhalen ze slechts de monarchale vorm die dan uiteindelijk ook weer wordt hersteld. (Het is overigens niet helemaal duidelijk wie eerst is; Behemoth werd voltooid in 1668 en circuleerde in roofdrukken laat in 1670, maar werd pas in 1682 na Hobbes’ dood officieel gedrukt).

[12] M. Eliade, The Sacred and the Profane. The Nature of Religion (San Diego/New York/London 1987) 68-113.

[13] R. Debray, Transmettre (Parijs 1997); ook Koschorke, Wahrheit und Erfindung, wijst voortdurend op de onmogelijkheid om een samenleving aan één verhaal of één ordening te binden: ‘verval’ in de zin van ‘uiteenvallen’ is de normale toestand na een stichting.

[14] P. Sloterdijk, Die schrecklichen Kinder der Neuzeit (Frankfurt a/M 2014).

[15] Hartog, Régimes d’historicité 163-184.

[16] Cicero, Academica, I.iii.9; ik citeer de vertaling van Gerard Wijdeveld in A. Augustinus, De stad van God (Baarn 1983) 284 [VI.2]. Zie Hartog, Régimes d’historicité 176-177.

[17] Hartog, Régimes d’historicité 178.

[18] Hartog, Régimes d’historicité 180.

[19] Koselleck, Vergangene Zukunft, 81.

[20] Koselleck, Vergangene Zukunft, 328.

[21] P. Kondylis, Konservativismus. Geschichtlicher Gehalt und Untergang (Stuttgart 1986).

[22] Hartog, Régimes d’historicité 169.

[23] Zie http://www.aquaductgroesbeek.nl/ en voor kritiek een recente brief van de Rekenkamer van 28 mei 2014: http://www2.nijmegen.nl/mmbase/attachments/1576984/20140528_brf_gemeenteraad_twijfels_romeins_aquaduct.pdf  (beide geraadpleegd op 30 september 2014).

[24] Hartog, Régimes d’historicité 28 en 119-133.

[25] F. Fukuyama, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens (Amsterdam 1992).

[26] Hartog, Régimes d’historicité 127.

[27] Hartog, Régimes d’historicité 131.

[28] De omstreden stelling dat de moderne tijd een terugkeer van de gnosis inhoudt, is afkomstig van E. Voegelin, ‘Gnostische Politik’, Merkur 6 (1952) 301-317 (een gedachte die hij in latere teksten heeft uitgewerkt); het belangrijkste antwoord kwam van H. Blumenberg die de moderniteit als (tweede) overwinning van de gnosis opvatte: Die Legitimität der Neuzeit. Erneuerte Ausgabe (Frankfurt a/M 1988). Zie ook W. Hübener, ‘Das “gnostische Rezidiv” oder wie Hans Blumenberg der spätmittelalterlichen Theologie den Pols fühlt‘, in: J. Taubes (ed.), Religionstheorie und Politische Theologie. 2. Gnosis und Politik (München 1984).

[29] Berber Bevernage van de Universiteit Gent is vooral bezorgd over een te sterke toewending naar het verleden (of het nu om idealisering gaat of om het verwerken van traumatische gebeurtenissen in bijvoorbeeld verzoeningscommissies) omdat deze kan verhinderen dat mensen hun leven verbeteren door een ontwerp van de toekomst te maken. Het activisme kan verkeerd gericht zijn, hoe betekenisvol de omgang met het verleden ook kan zijn. Zie Katrien Van Langenhove en Lotte De Voeght, ‘Hoeveel toekomst heeft het verleden? Gesprek Berber Bevernage – Frederik Le Roy’, in Rekto|Verso. Tijdschrift voor cultuur en kritiek, (2010)44, gelezen op http://www.rektoverso.be/artikel/hoeveel-toekomst-heeft-het-verleden-gesprek-berber-bevernage-frederik-le-roy  (geraadpleegd op 20 augustus 2014). Zie ook zijn nog te verschijnen artikel ‘The past is evil/evil is past. On retrospective politics, philosophy of history and temporal Manicheism’, dat ik op vrijdag 4 juli 2014 in Nijmegen als voordracht heb beluisterd.

[30] Hartog, Régimes d’historicité 13 onder verwijzing naar Eric Hobsbawm, Terence Ranger, The Invention of Tradition (Cambridge 1983). De idee is dat de traditie waarop men teruggrijpt nooit (in die gestalte) bestaan heeft maar is uitgevonden. Restauratieve bewegingen zijn modern omdat ze hun verleden zelf in het leven roepen – uiteraard met gebruikmaking van het historische materiaal.