Radicalisme en conservatisme

De radicaliteit van het (mensen)offer

In deze voordracht wil ik ingaan op de strijd tegen de geest van de moderniteit van met name één denker, te weten Carl Schmitt. Hij was de meest politieke denker van de groep radicale conservatieve Duitse intellectuelen uit het Interbellum die zich keerde tegen de liberale Weimarrepubliek. Achteraf werd daar het stempel ‘Conservatieve Revolutie’ op gedrukt. Ter inleiding allereerst het volgende.
Enige tijd terug werd de goegemeente opgeschrikt door een uitspraak van generaal buiten dienst Peter van Uhm in een radio-uitzending gewijd aan de herdenking van de gevallenen in vorige wereldoorlogen. De voormalige generaal, die zelf zijn zoon verloor in Afghanistan, toonde begrip voor de gedrevenheid van jonge mannen die bereid zijn te sterven in een oorlog. In principe moeten we trots zijn, vindt Van Uhm, althans als ze uit puur idealisme zijn gaan strijden. Hij maakte wat dit betreft geen onderscheid tussen de soldaten die deel uitmaken van westerse strijdkrachten nu of in het verleden en bijvoorbeeld de Syriëgangers, al tekende hij wel aan dat hij de doeleinden van de laatsten niet in alle opzichten deelde.

Ik kan mij voorstellen dat de gedrevenheid van mijn zoon en van zo’n jongeman best te vergelijken is. Wat niet te vergelijken is, is het beeld waar ze voor gaan.

Sterven voor een goede zaak, en uiteraard ook doden voor dezelfde zaak, brengt ons in de sfeer van het mensenoffer. Ook een politieke gemeenschap kan in geval van ernstige bedreiging mensenoffers vragen. Conservatieve denkers, meer dan liberale of progressieve denkers, zijn geneigd dit gegeven te erkennen. Dat brengt het conservatisme in verband met de radicaliteit die eigen is aan het bestaan van een politieke gemeenschap. Het zijn echter toch vooral de meer radicale conservatieve denkers die dit onder woorden hebben gebracht en ook meer geneigd zijn een samenhang te zien tussen samenleving, religie en radicalisering. Men moet deze woorden dan wel een bepaalde betekenis geven.
Een samenleving is een collectieve levensvorm waarin grote groepen mensen in meerdere of mindere mate opgaan. En zoals elke levensvorm op deze aarde is er een strijd om levensruimte waarin het voortbestaan van deze collectieve levensvorm op het spel staat en waarvoor zo nodig afzonderlijke leden geofferd kunnen worden. Kortom, individuele mensen stellen hun leven in dienst van de collectieve levensvorm – met als uiterste mogelijkheid hun eigen dood. Men kan dan zeggen dat radicaliteit wijst op alle vormen van existentieel bewustzijn die betrokken is op deze strijd waarin over het bestaansrecht of het voortbestaan van levensvormen beslist wordt. Religie is die dimensie van een samenleving waarin haar grondslag tot voorwerp van cultus wordt gemaakt: ze omvat de symbolen, rituelen en mythen die de samenleving een verheven status geven. De religie geeft vorm aan wat in een samenleving als heilig wordt beschouwd, versterkt het bewustzijn van de leden daaraan deel te hebben en omvat dus ook datgene waarvoor offers moeten worden gebracht. (In dit opzicht betwijfel ik of het christendom wel geheel en al een religie kan worden genoemd – iets voor de discussie wellicht.) Conservatisme ten slotte is het antwoord op de kwetsbaarheid van de samenleving en haar sacrale dimensie: het roept op waakzaam te zijn voor mogelijke ondermijning van de samenleving en komt op voor het behoud van de kernwaarden van een samenleving. Joseph de Maistre, een belangrijke inspiratiebron van de Conservatieve Revolutie, vertrouwde in het begin van de negentiende eeuw, het tijdperk van de revolutie, derhalve deze ietwat subversieve raadgeving aan het papier toe: wie iets wil behouden moet er een heiligdom van maken. Het offer is wat al deze momenten met elkaar verbindt – en het mensenoffer maakt daar deel van uit. Peter van Uhm spreekt in eenvoudige en intuïtieve bewoordingen deze samenhang uit.

Schmitt en het tijdperk van de-radicalisering

Het denken dat ontstaat door deze verbinding van betekenissen staat haaks op de geest van de moderniteit, die we vooral bij liberaal en progressief denkende mensen vinden, en die op bepaalde punten verwant is aan de christelijke denkwereld. Het is deze geest waar het door mij besproken conservatisme zich tegen keert. De moderne denkwereld kan worden omschreven als een vorm van de-radicalisering die voortkomt uit de verwerping van het mensenoffer. Carl Schmitt stelde als diagnose dat de liberale geest van de moderniteit een tijdperk inluidt van neutralisering en depolitisering. Het Europa van de zestiende en zeventiende eeuw, de godsdienstoorlogen beu, zocht naar een uitweg die gevonden werd in de subjectivering van alles wat mensen voor heilig houden. Zou men erin slagen om opvattingen van wat heilig is tot een persoonlijke kwestie oftewel een eigen mening terug te brengen, dan was er niets meer over waarvoor het waard was te doden of te sterven. Religie en politiek zouden overbodig worden. De liberale, neutraliserende geest van de moderniteit, zo schreef Carl Schmitt in zijn Der Begriff des Politischen uit 1932, brengt de vijand terug tot mededinger en gespreksgenoot.

Het liberalisme heeft in het dilemma van geest en economie … gepoogd de vijand aan de zakelijke kant in een concurrent en aan de geestelijke kant in een discussiepartner op te laten gaan. Op economisch gebied bestaan er inderdaad geen vijanden, maar enkel concurrenten, en in een totaal gemoraliseerde en ethisch georiënteerde wereld misschien alleen nog discussiepartners.

Er zijn dan nog slechts belangenconflicten en meningsverschillen die kunnen worden uitgevochten tussen mensen die daarbij hun leven niet langer op het spel hoeven te zetten. Schmitt geloofde niet, en met hem vele andere conservatieve denkers, dat de strijd tussen de collectieve levensvormen – de strijd tussen volken – ten einde was en kon in deze moderne liberale geest dus slechts een ondermijning van de gevechtskracht van een volk zien. Na de machtsovername door Hitler, wanneer Schmitt zich aan de zijde van de NSDAP heeft geschaard, verklaart hij onomwonden dat een vrij Duitsland (een Duitsland dat weer als een soevereine staat aan de wereldpolitiek kan deelnemen) iets anders is dan een Duitsland met vrijheden (bedoeld zijn: de rechten van burgers). Terzijde: een interessante passage voor wie wil begrijpen waarvoor het woord ‘vrijheid’ in ‘de Partij voor de Vrijheid’ staat.
Carl Schmitt spreekt van de graad van intensiteit waarmee een collectieve levensvorm optreedt in de wereld van levensvormen, een graad die uiteraard mede afhankelijk is van de bedreigingen die uit de omgeving van andere levensvormen komen. De discussie gaat met andere woorden over radicaliserende en de-radicaliserende begrippen van politiek. Radicaliteit in de politiek betekent dat de politiek een inzet heeft die in het uiterste geval – Schmitt spreekt over de uitzonderingstoestand – vraagt om mensenoffers. De-radicalisering betekent dan: uitstel, opschorting of het liefst afstel van deze uiterste inzet. De wellicht voor ons wat ongebruikelijke tegenstelling tussen de verdediging van mensenrechten en daarmee persoonlijke vrijheden voor iedereen enerzijds en het zelfbeschikkingsrecht van een volk anderzijds, tussen liberalisme en democratie, is voor Carl Schmitt de kern van de zaak. In geval van conflict heeft het bestaan van het volk (of van de staat als geheel) voorrang boven de vrijheden van enkelingen. De logica van radicalisering is meer eigen aan democratie, opgevat als volkssoevereiniteit, wanneer de wil van het volk (de bereidheid van een volk of een collectieve levensvorm voor het eigen bestaan te vechten) tot sacrale kern wordt, maar minder aan het liberalisme. Het liberalisme steunt op een rechtsstelsel dat het bestaansrecht van mensen waarborgt en alleen hun onderlinge betrekkingen regelt waarin dit bestaansrecht niet op het spel staat.
In recente studies heeft Paul Kahn het gedachtegoed van Carl Schmitt vertaalt naar de politieke context van de Verenigde Staten van Amerika van vandaag de dag. Hij polemiseert vooral met alle liberale intellectuelen die mensenrechten boven volkssoevereiniteit plaatsen. Hij verwoordt aldus de kern van het Amerikaanse neoconservatieve standpunt: de Amerikaanse politiek moet in alle opzichten de bereidheid tonen mensenoffers te brengen om de eigen belangen en belangrijke politieke waarden in de wereld te verdedigen en te bevechten. Het recht om te doden en de bereidheid om te sterven opent de sacrale sfeer van de politiek die hij in navolging van Schmitt omschrijft als ‘politieke theologie’:

Liberal theory puts contract at the origins of the political community; political theology puts sacrifice at the point of origin. Both contract and sacrifice are ideas of freedom. The former gives us our idea of the rule of law, the latter our idea of popular sovereignty.

Deze gedachte heeft hij eerder in zijn boek Sacred Violence uit 2008 uitgewerkt, waar hij tussen de orde van de wet en de orde van de soevereiniteit onderscheidt. In de orde van de wet zijn mensen geen vijanden, maar mededingers en gespreksgenoten, deelnemers aan markt en liberaal-democratische besluitvorming. De orde van de soevereiniteit daarentegen brengt de vijandschap in beeld en vraagt om een andere beeldspraak: het offer dat de burger brengt voor de politieke gemeenschap. Ditzelfde onderscheid is overigens ook gemaakt, maar met omgekeerd voorteken, door de liberale politieke filosoof Avishai Margalit. Hij spreekt van een economisch en een religieus beeld van politiek. Politiek die vertrekt vanuit het economische model ziet partijen die proberen hun voordeel te behalen maar tegelijk bereid zijn tot inschikkelijkheid: onrechtvaardigheden moet men verdragen om de lieve vrede te bewaren. Er is weliswaar een grens aan inschikkelijkheid – tegenover politieke krachten die het radicale kwaad vertegenwoordigen –, maar dat is geen reden de hele politiek naar deze uitzonderingstoestand te modelleren. Politiek die vertrekt vanuit het religieuze model namelijk is geneigd tot radicalisering omdat ze bepaalde zaken heilig heeft verklaard: zaken die ononderhandelbaar zijn, een conflict waard, en waarvoor altijd offers kunnen worden gevraagd. Radicale politiek is, zoals Kahn benadrukt, een gelovige politiek, een politiek van mensen die heilig in hun goede zaak geloven en bereid zijn daarvoor alles te offeren.

Een conservatieve revolutie?

De denkers die deel uitmaakten van de ‘Conservatieve Revolutie’ waren in deze zin radicaal. Zij beschouwden de Duitse politieke gemeenschap als een heilige zaak, geschonden door de overwinnaars die in Versailles hun vernederende dictaten hadden opgelegd, die tegen elke prijs hersteld moest worden. De omarming van liberale beginselen in de grondwet van Weimar werd gezien als een voortzetting van deze vernedering, een knieval voor de vijand. Deze denkers omarmden vervolgens een mengsel van sociaal-darwinisme, een Nietzscheaans geloof in de Übermensch, en een virulent antiliberalisme om gestalte te geven aan een nieuwe mythe die het Duitse volk moest verenigen. Het Amerikaanse neoconservatisme kan men uiteraard hier niet mee gelijkstellen: het aanvaardt de vrije markt en de liberale grondwet van de Verenigde Staten. Paul Kahn heeft laten zien dat de erfenis van Carl Schmitt daarom een bijstelling behoeft. Markt, rechtsorde en democratische besluitvorming zijn de uitdrukking van de wil van het volk en bijgevolg onaantastbaar en ononderhandelbaar. En deze sacrale kern rechtvaardigt vervolgens de orde van de soevereiniteit waar het sacrale geweld heerst en de orde van de wet niets te zoeken heeft. Irving Kristol, de schrijver die het woord ‘neoconservatisme’ muntte, sprak zich op soortgelijke wijze uit:

The three pillars of modern conservatism are religion, nationalism, and economic growth. Of these, religion is easily the most important because it is the only power that, in the longer term, can shape people’s characters and regulate motivation.

Met een term van Ernst Jünger, een andere denker uit de school van de ‘Conservatieve Revolutie’, kan men zeggen dat dit radicale politieke denken uit is op een “totale Mobilmachung” waarin de religie de bindende factor is die de bereidheid van mensen zich te offeren voor een collectieve levensvorm gestalte geeft. Het conservatisme, zoals wij dat kennen, heeft zich daarentegen in belangrijke mate verzoend met de geest van de moderniteit en verdedigt doorgaans de moderne politieke instellingen. Het is dan ook geen wonder dat Samuel Huntington een halve eeuw geleden simpelweg stelde:

Radicalism is the opposite of conservatism.

Dit sluit aan bij het beeld dat de meeste mensen zullen hebben bij radicalisme: iets dreigends dat het gewone leven doorbreekt. Groepen die zich keren tegen de bestaande orde of deze op een of andere manier bedreigen lijken zo te behoren tot een andere wereld. De geest die daar heerst – mensen die bereid zijn te doden maar ook te sterven – is ons volledig vreemd. Het conservatisme dat hieruit spreekt lijkt inderdaad weinig radicaal: het is uit op behoud van de bestaande orde, maar zonder daar persoonlijke verantwoordelijkheid voor te aanvaarden. Het berust op de normaliteit van een liberale samenleving waarin, ik herhaal het nog maar eens, mensen alleen maar verschillende belangen en meningen hebben, en dus conflicten die zij binnen de grenzen van de wet uitvechten. De uitzonderingen – de radicalen die in een wereld buiten de orde van de wet leven – zijn een zaak voor politie, justitie en inlichtingendiensten. Dit bewustzijn kan alleen bestaan zolang men meent dat de mogelijkheid van revolutie, een omverwerping van deze maatschappelijke en politieke orde, niet langer mogelijk is. De maatschappij heeft eenvoudigweg geen wortels en grondslag die aangetast kunnen worden: ze lijkt volledig gederadicaliseerd en schrikt daarom zo hevig van het radicalisme dat regelmatig in het blikveld verschijnt. De conservatieve denkers die ik hier besproken heb, zijn daarentegen wel overtuigd van de kwetsbaarheid van elke maatschappelijke en politieke orde, ook die waarin de geest van de moderniteit wortel heeft geschoten. Zij zien nog in dat radicaliteit de kern uitmaakt van alle politieke instellingen. Dat wil zeggen: er kan altijd een moment komen dat we voor het voortbestaan ervan zullen moeten vechten – en dat we dan niet meer zullen verschillen van wat we nu enge radicalen noemen.