Inleiding gehouden over twee discussiebijdragen van Bert van Roermund en Stefan Rummens op een symposium over Soevereiniteit, op 9 februari 2007, plaats onbekend
Mijn inzet is tussen de beide teksten iets van synergie tot stand te brengen, zodat ze beide tegelijk in de discussie kunnen worden betrokken. Een eenvoudige zaak is dit niet, want zoals u hebt kunnen lezen gaat het om nogal verschillende teksten. Bovendien heb ik met een klassiek politiek-filosofische tekst als die van Bert van Roermund meer affiniteit dan met de normatieve benadering van Stefan Rummens. Daar komt dan nog bij dat in de ene tekst het onderwerp van dit symposium diepgaand besproken wordt, terwijl in de andere tekst zorgvuldig afstand bewaard wordt tot het onderwerp. Maar dat laatste kan schijn blijken.
Voordat ik de verborgen soeverein te voorschijn tover, wil ik kort iets zeggen over wat voor mij filosofisch interessant is aan het begrip soevereiniteit. Dat heeft niet allereerst te maken met de praktische en institutionele inrichting van bijvoorbeeld regelgeving of normstelling, maar met de logica daarachter. Zowel de verantwoording van besluiten als de besluitvorming zelf heeft naar mijn idee, hoe redelijk en democratisch ook, een eindig karakter. Het einde of de grens wordt daar bereikt waar het geven van redenen stokt en bij voortgaand meningsverschil een knoop moet worden doorgehakt. Er moet dus geïnterpreteerd en beslist worden, wil men een eindeloze regressie of een eeuwig gesprek voorkomen, en er is altijd een wie in het spel die beslist – al is dat het noodlot of een godsoordeel. Het soevereiniteitsmoment is niet weg te denken – daarin stem ik met Bert van Roermund overeen. Van belang is echter te onderstrepen dat soevereiniteit een grensbegrip is, of beter: een begrip van de grens waarbinnen regelgeving, normstelling en politieke besluitvorming zich bewegen. Dat maakt dat veel critici gelijk kunnen hebben met hun verwerping van het begrip, wanneer zij het feitelijk over situaties hebben die zich binnen de normaliteit afspelen. Ik betwijfel of de Nederlandse regering – ook los van de Europese Unie – soeverein is, omdat haar functioneren zelf is ingebed in een grotere politieke ruimte die de normaliteit bepaalt.
Gegeven deze begripsbepaling kan ik allereerst wijzen op de verborgen soeverein in de tekst van Stefan Rummens. Zijn betoog steunt op de aanname van een aantal randvoorwaarden dat een normatief universum voor de geest roept, waarvan de schrijver in goed Kantiaanse zin zegt dat dit universum moet bestaan omdat het mogelijk is, maar tegelijkertijd realistisch toegeeft dat we voorlopig gehouden zijn ernaar te streven. In dit licht geeft hij dan een voorstel hoe dit universum zou kunnen worden ingericht wanneer we rekening houden met de verschillende beslissingsruimten. Niet alleen stoten we dáár op een soevereiniteitsprobleem (wie geeft in de deliberatie op wereldschaal de doorslag: de mensheid als geheel of lokale gemeenschappen?), maar ook het totale universum kent zijn soeverein. Deze laatste soeverein is de ideële filosoof-koning die zich het recht voorbehoud te kunnen bepalen hoe de deliberatie zal eindigen, aannemende dat ze volledig redelijk verloopt. Maar helemaal Platoons wil de schrijver ook weer niet zijn, want tegelijk meent hij recht te moeten doen aan de werkelijk bestaande mensen met hun ideeën, verlangens en gezichtspunten. Hier vinden we een alternatieve soeverein: het volk. Mijn eigenlijke vraag bij deze tekst is dan ook hoe deze twee bij elkaar te brengen zijn. Oftewel hoe is de kloof te overbruggen tussen een door randvoorwaarden gestructureerde deliberatie en een levende democratie die in principe gerechtigd is haar eigen randvoorwaarden vast te stellen? Wat of wie beslist nu uiteindelijk: het werkelijke volk in de democratie of de acteurs in een door de filosoof geregisseerde deliberatie? Stefan Rummens lijkt niet te willen kiezen en is wellicht daarom geneigd het soevereiniteitsprobleem links te laten liggen.
Bert van Roermund daarentegen pleit sterk tegen de verwaarlozing van het begrip soevereiniteit en weerlegt de kritieken die dit begrip voor achterhaald of inconsistent verklaren. Hij lijkt zich bij uitstek bewust van het probleem van de normstelling in de politieke orde, dat wil zeggen de instantie (abstract of geïnstitutionaliseerd) die de normaliteit van de politiek instelt. Op twee punten wordt zijn streven naar begripsverheldering voor mij echter onduidelijk. En dat heeft bovenal te maken met zijn taalfilosofische wending die tegelijk een wending naar Rousseau is. Ik vraag mij juist hier af of het soevereiniteitsbegrip dat gered wordt nog wel hetzelfde soevereiniteitsbegrip is dat gered moest worden. Aan de ene kant namelijk lijkt de betekenis van soevereiniteit als begrip van de grens of als grensbegrip naar de achtergrond te verdwijnen en meer een begrip van zelfordening (autopoïesis) te worden: van een zelf genererend vermogen van een politieke orde, bij voorkeur in een democratie. Aan de andere kant lijkt het soevereiniteitsbegrip op te gaan in politieke retorica: de politicus weet dat hij als woordvoerder van een collectief subject moet spreken. In beide gevallen is naar mijn idee soevereiniteit losgemaakt van de met normstelling verbonden onderwerping, gehoorzaamheid of heterodoxie. Dat was ook precies de bedoeling van Rousseau.
Carl Schmitt, daar wil ik ten slotte op wijzen, heeft het begrip soevereiniteit uitdrukkelijk in verband gebracht met een politiek-theologische ontwikkeling: de overgang van een wereldbeeld van transcendentie naar een wereldbeeld van immanentie – en de politieke en politiek-theoretische consequenties daarvan. Binnen dat laatste wereldbeeld is het begrip soevereiniteit zinloos geworden en niet langer vanzelfsprekend. Om de soevereiniteit te kunnen denken moeten we de uitzonderingstoestand kunnen denken, dat wil zeggen de opschorting van de normaliteit. In de immanentie, zo wist Spinoza, is alles recht wat van nature mogelijk is en alles wat gebeurt is in deze zin rechtmatig. De enige figuur die in de immanentie nog iets van transcendentie wist te bewaren is de befaamde Baron van Münchhausen die zichzelf aan de haren (een pruik) uit het moeras trekt. Beide schrijvers proberen mijns inziens dit kunsttukje te herhalen. Stefan Rummens door uit de democratie, waarin echte mensen feitelijk en op hun eigen voorwaarden beslissen, een normatief universum te voorschijn te toveren dat voldoet aan de voorwaarden van een filosofische redelijkheid. Bert van Roermund door een verplaatsing van de soevereiniteit van de sfeer van de normstelling naar die van de politieke retoriek – in een autohypnose zogezegd. De Baron lijkt mij de verborgen soeverein die in ieder geval één van de raakvlakken is tussen beide ogenschijnlijk zo verschillende teksten. Dat is de stelling die ik aan u wil voorleggen.