Over de schrijver

Ik ben geboren te Amsterdam in 1954. Ruim drie jaren later verhuisden mijn ouders met kinderen naar Nijmegen, waar ik de rest van mijn leven ben blijven wonen. Ik doorliep het middelbaar onderwijs aan het Dominicus College, waar ik HBS-b deed. In mijn jeugd dacht ik mijn bestemming gevonden te hebben in kunstzinnige richtingen: het bespelen van de gitaar en het zingen (en soms componeren) van liedjes, vooral van Bob Dylan, het schrijven van gedichten en korte verhalen, en tekenen en schilderen. Op het Dominicus College was ik uitverkoren een wandschildering te ontwerpen die door de klas is uitgevoerd (helaas verloren gegaan bij een verbouwing van de school), en in het laatste jaar schreef ik met Gilbert Senstius van der Meulen een gedichtenbundel door de school uitgegeven. In 1972, na een zeer korte loopbaan als fabrieksarbeider, ging ik filosofie studeren aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Daar raakte ik al snel verzeild in de kring van studentenactivisten, en verdwenen de artistieke aspiraties uit beeld. Geleidelijk aan bleek de wijsbegeerte mij meer te boeien, en rondde ik de opleiding in 1980 cum laude af met een scriptie over de Franse marxistische filosoof Louis Althusser.
De jaren tachtig waren voor een net afgestudeerde academicus, zeker in mijn vakgebied, niet erg gunstig. Na een korte aanstelling als onderzoeker (met als onderwerp het begrip proletariaat bij de jonge Marx) bleef ik langdurig werkloos, en kreeg ik bij toeval in mei 1985 een aanstelling als promovendus aan dezelfde faculteit waar ik was afgestudeerd. Het onderwerp: het machtsbegrip bij Spinoza. Deze filosoof had mij al eerder geraakt (ik schreef een korte tekst voor een SUN-bundel over Althusser en Spinoza in 1977) en ik stortte mij met veel geestdrift op het onderwerp. Dat mondde in 1990 uit in een promotie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen.
Bij het afronden van mijn proefschrift had ik al de gelegenheid in te vallen voor enkele cursussen filosofie voor studenten bestuurskunde en langs die weg kon ik aan de slag als docent filosofie bij de net opgerichte nieuwe faculteit Beleidswetenschappen (inmiddels Managementwetenschappen) waar ik een uitgebreid pakket verzorgde: ethiek & politieke filosofie, argumentatieleer en wetenschapsfilosofie. Ik schreef in dat kader ook enkele cursusboeken rond deze onderwerpen, waaruit later Maakbaarheid en normativiteit (1997) en Omstreden besluiten (2002) ontstonden, uitgegeven bij SUN. In het begin van de eenentwintigste eeuw kon ik voltijds aan de slag bij de Faculteit Filosofie, zodat ik mij weer meer met mijn vakgebied politieke wijsbegeerte kon bezighouden. Tot en met het semester 2015-2016 heb ik onderwijs verzorgd. De laatste jaren voor mijn pensioen heb ik mij verdienstelijk gemaakt als Beleidsmedewerker Onderzoek, in het laatste jaar betrokken bij de onderzoeksvisitatie.
Sinds mijn dissertatie ben ik in mijn onderzoek verder gegaan op onderwerpen die uit mijn kennis van Spinoza voortkomen, met name rond het theologisch-politiek vraagstuk. Mijn idee was om de voorgeschiedenis en de latere ontvangst van het Theologisch-Politiek Traktaat in kaart te brengen.  In dat kader richtte ik (samen met Theo de Wit, Marc de Kesel, David Janssens en Govert Buijs) in 1995 de werkgroep Res Mixtae op die gedurende ruim tien jaar drie studiedagen per jaar organiseerden over auteurs en thema’s rond het theologisch-politiek vraagstuk. Het internetboek dat op deze website zal ontstaan, is een voortzetting van deze inspirerende bijeenkomsten en een poging een overzicht en samenhang te schetsen. Uit dit onderzoek resulteerden veel publicaties, voor een deel ook gebundeld: Democratie als cultus (2011) en samen met Theo de Wit Waarom tolerantie niet de hoogste waarde kan zijn (Damon 2019). Ook schreef en redigeerde ik in 2012 een Basisboek Politieke Filosofie: Onenigheid en gemeenschap (Boom). Een overzicht van mijn  publicaties staat elders op deze website.

Aanhangsel: de symbolische betekenis van mijn geboortejaar

Ik ben dus geboren in het jaar van het bisschoppelijk mandement toen de leiding van de Rooms-Katholieke Kerk probeerde te redden wat er te redden viel aan de Katholieke zuil. Gelovigen werden opgeroepen lid te blijven van Rooms-Katholieke organisaties (vakbond, omroep, politieke partij en dergelijke). De leegloop was begonnen. Ik vermeld dit omdat deze ineenstorting van het Rijke Roomse Leven, de gemeenschap waarin ik ben opgegroeid, mijn ontwikkeling heeft begeleid. Ongetwijfeld hebben veel mensen dit op eendere of andere wijze ook meegemaakt, ervaren en in hun wereldbeeld opgeslagen. Wat indruk maakt: vormen van samenleving zijn kwetsbaar en kunnen veranderen of zelfs verdwijnen. Dit besef heeft veel van mijn onderzoek in de politieke filosofie bepaald. Wat maakt maatschappelijke ordeningen en samenlevingsverbanden bestendig, dan wel onbestendig?
Een apocalyptisch bewustzijn is mij derhalve niet vreemd: we leven in een wereld van vergankelijkheid en aan alles komt een eind. Soms doven zaken als een nachtkaarsje uit, soms gaat de ineenstorting gepaard met donderend en dodelijk geweld. Gelukkig is dat laatste noodlot mij tot nu toe bespaard gebleven. Ondergangsdenkers hebben mijn belangstelling. Tegelijk heb ik met een HBS-B-opleiding ook gevoel, oog en vaardigheid gekregen in de exacte wetenschappen: de natuurlijke orde en de logica. Toen ik voor het eerst Spinoza’s Ethica las, was dat een feest van herkenning en raakte dat een snaar in het diepst van mijn ziel. De wereld is óók een zich in alle eeuwigheid voortbewegend en veranderend geheel, aangedreven door onverbiddelijke wetmatigheden. Hoe een apocalyptisch bewustzijn te verbinden met een systematisch denken? Wie Spinoza kent weet dat het onderzoek naar de eeuwige wetten van de wereld voortkomt uit een getroffen zijn door de melancholie van een wereld waarin de personen en zaken waaraan men gehecht is kunnen verdwijnen, door dood of verlies. Het begrip van God is toevlucht voor iemand die verlangt naar verlossing uit dit tranendal. Het leidt paradoxaal genoeg tot een denken dat in staat stelt zelfs deze vergankelijke wereld lief te hebben.
Maar terug naar de ondergangsstemming. Ik heb na het middelbaar onderwijs (ook al een woord dat niet meer gebezigd wordt) voor de wijsbegeerte gekozen, eerder door toeval dan door een weloverwogen besluit. Komend uit een nauwelijks intellectueel milieu en als een van de eersten uit mijn familie was de universiteit en de studie filosofie zowel een warm bad die mij de mogelijkheid gaf mij over te geven aan dagdromen en overpeinzingen, als de ontdekking dat een bepaalde sociaal-culturele achtergrond deelname aan een academische wereld bemoeilijkt, en hoe dan ook niet vanzelfsprekend maakt. Met de keuze voor de wijsbegeerte en meer in het algemeen met de geesteswetenschappen, trad ik binnen in een wereld die net als de Rooms-Katholieke Kerk gedoemd was te sterven, of in ieder geval een kwijnend grensbestaan te leiden. De ineenstorting van de kerk blijkt slechts een voorbode van de algehele ondergang van een westerse cultuur (Athene! Jeruzalem! Rome! Genève of Wittenberg voor mijn part …), van de humanistische beschaving, het leven en werken met boeken, de wetenschap van de geest, het geestelijke leven. Het is binnenkort gedaan met deze waardering voor geleerdheid, met het besef tot een geschiedenis te horen, deel te zijn van een lange geschiedenis van menselijk denken. De rekenaars en beheerders nemen het helemaal over. De computers zullen het denkwerk uitvoeren. Het gaat langzaam en sluipend, maar wie gevoelig is voor de tekenen van het einde der tijden, kan het van verre zien of horen aankomen. Niettemin, het geestelijk leven kan blijven bestaan – waarvan deze website getuigt. Niet dat ik sympathiseer met degenen die de ondergang van de westerse beschaving met politieke middelen willen tegengaan. Eén ‘conservatieve revolutie’ is genoeg geweest. De wereld van de rekenaars en beheerders zal heus nog wel leefbaar zijn: voor alles komt ooit een technische oplossing. Wellicht wacht ons een waar paradijs. De geest die hier overwint is echter een andere dan die in geleerde boeken, in romans en gedichtenbundels rondwaart. Niettemin, het vertoeven aan ‘de verkeerde kant van de geschiedenis’ blijft een waar genot, en daarmee een goede reden niet ‘met de tijd mee te gaan’.