Een seculiere maatschappij of cultuur zal het leven van de enkeling tot de hoogste waarde maken. Secularisering betekent een verandering in de tijdservaring van mensen. Er is alleen de tijd van leven, leven in deze wereld. Er was geen andere tijd. Er komt geen andere tijd. Er is geen breuk in de tijd die uitzicht biedt op een ander leven, een andere wereld. Dit leven is alles wat er is. Er is geen ontsnapping of verlossing mogelijk. Het leven wordt heilig. Wie het leven verliest, verliest alles. Voor de manier van leven en samenleven heeft dit gegeven verregaande consequenties die voornamelijk in de westerse wereld (waarin deze secularisering zich heeft doorgezet) de laatste eeuwen zichtbaar zijn geworden. De botsing van culturen zoals die zich voltrekt, vandaag de dag in nieuwe vormen, draait uiteindelijk om de kloof tussen degenen die alleen dit leven erkennen en degenen die nog een ander leven, een andere tijd, een andere dimensie, een andere wereld erkennen.
En van die consequenties bestaat precies in de verhouding van de enkeling tot de cultuur, de maatschappij, de natie of de staat waarvan hij of zij deel uitmaakt. Hoe kan een enkeling voor wie het eigen leven heilig is geworden, omdat het zijn enige leven is, zijn enige kostbare bezit is, omdat er verder niets is, hoe kan zo’n enkeling zich opofferen voor het leven van dit geheel? Hoe anders ligt dit voor een mens die in twee werelden leeft, die een andere tijd kent? Niet dat deze mens niet vreest voor zijn leven, maar deze vrees kan worden overwonnen omdat er een geloof is dat zegt dat aan dit leven geen einde komt nadat men deze wereld verlaten heeft. Het gaat dan niet alleen om de belofte van een paradijselijk bestaan in het hiernamaals, en als we de verhalen mogen geloven een nogal hedonistische worst die sommige terroristen bezielt om zelfmoord te aanvaarden, of beter gezegd samen met de slachtoffers te sterven. Het gaat vooral om het besef dat alles wat iemand in deze wereld doet zich tegelijk in een andere, hogere wereld afspeelt. Wat een offer of een vernietiging lijkt in deze wereld (desnoods van het eigen leven), is dit niet in de andere wereld. Juist omdat beide werelden ongelijk in waarde zijn, telt vernietiging in deze wereld minder dan vernietiging in een andere wereld. Zo alleen is te begrijpen (uiteraard vanuit een eenvoudig beginsel en niet in alle varianten) dat een godsdienst tegelijk een verheven zedelijkheid propageert èn de inspiratiebron is voor dood en verderf zaaiend heilig geweld. Het voortbestaan van de Islam bijvoorbeeld is eenvoudigweg belangrijker (voor bepaalde mensen) dan het voortbestaan van deze wereld, of mensen in deze wereld. Alleen vanuit een geseculariseerd standpunt kan religie als loochening van de wereld worden gezien (Weltverneinung zoals de socioloog Max Weber dat in het begin van de twintigste eeuw omschreef). De moderniteit daarentegen staat voor beaming van de wereld, van het leven, van de mens. Er gaapt echter een kloof van onbegrip op dit meest fundamentele vlak tussen een religieuze en een wereldlijke levenshouding.
Daarmee is uiteraard niet gezegd dat een seculiere houding geweldloos is en een religieuze houding gewelddadig. Dezelfde Max Weber zag goed in dat loochening van de wereld ook tot ascese, tot mystiek, tot bescheidenheid, tot liefde voor het leven, tot de-investering in deze wereld kan leiden. En omgekeerd hoeft niemand zich illusies te maken over de verschrikkelijke agressie van wereldlijke ambities. Macht-, eer- en geldzuchtige mensen gaan maar al te vaak over lijken. Het seculiere geweld is alleen mogelijk zonder zelfopoffering, door zichzelf onkwetsbaar te maken (het beeldschermgeweld van de hedendaagse militaire technologie) of door misbruik te maken van dat deel van de bevolking dat de stap naar het burgerlijke leven niet heeft kunnen zetten. Maar tegelijk geldt dat alleen een cultuur die het leven heilig heeft verklaard, dat wil zeggen het fysieke bestaan van de enkeling binnen de begrensde tijd die (zoals Hobbes dat formuleerde) de natuur hem gegeven heeft, tussen geboorte (of zelfs conceptie) en dood, een absolute grondslag legt voor uitbanning van alle geweld.
Deze cultuur zal moeten worstelen met twee paradoxen. Heiliging van leven betekent ten eerste dat ieder het recht heeft om alles uit dit leven te halen. Er is alleen dit ene unieke leven waarin alles moet gebeuren. Ieder moet zijn of haar talenten kunnen ontplooien, maar ook alle genietingen kunnen ondergaan die de markt in overvloed aanbiedt. Het paradijs bestaat niet. We zullen het hier moeten doen. En we moeten gehoord worden. Als onze daden en gedachten niet in het grote boek staan opgeschreven, dan zullen we ze hier en nu moeten openbaren aan iedereen die het maar horen en voelen wil. Daarom is vrijheid en gedogen zo belangrijk. Die ruimte is nodig omdat de enkeling anders wanhopig zou worden. Hij zou verloren gaan. De dood snijdt iedere enkeling af van zijn zelfexpressie. De overheid moet deze vrijheid garanderen, roept iedereen – en vooral de eigen vrijheid, niet die van zogeheten ‘achterlijke culturen’. In dat laatste schuilt de welbekende paradox dat de vrijheid om zich te uiten ook met zich meebrengt dat men van alles moet aanhoren. De publieke ruimte wordt bezet door degenen met de grootste aandrang tot zelfexpressie. En dat zijn tegelijk de mensen die verwachten dat er een overheid is die deze speelruimte beschermt. Zoals de vrije markt bestaat in de idee dat de ondernemende mens moet worden vrijgelaten in het streven naar winstgevende activiteiten, waarbij de overheid de randvoorwaarden schept (en de rotzooi opruimt), zo bestaat de hedendaagse publieke ruimte in de idee dat iedereen zijn mening moet kunnen uiten, waarbij de overheid verantwoordelijk is voor de handhaving van de orde.
De liberale cultuurtheorie wortelt in de eis aan de overheid om burgers in hun maatschappelijke en persoonlijke ontplooiing vrij te laten (mits ze daarbij anderen niet schaden). De overheid heeft tot taak de enkeling te beschermen, zijn leven en zijn eigendom. De overheid is louter dienstbaar: het recht van de mens staat voorop. Tot deze liberale cultuurtheorie behoort zowel het pleidooi voor de vrije markt, als het beginsel van scheiding van staat en kerk. De overheid heeft wat dat laatste betreft alleen tot taak mensen de gelegenheid te geven (in principe) elke godsdienst te beoefenen die zij voor de juiste houden. Deze liberale cultuurtheorie wortelt in het protestantisme. De mens moest zalig kunnen worden door te werken en te bidden (of omgekeerd). Inmiddels zijn deze beginselen volstrekt van betekenis veranderd door de secularisering. Het gaat uiteraard niet meer om de vrijheid om zalig te worden, maar zoals gezegd om alles uit het leven te halen, niet gehinderd maar wel beschermd door de overheid.
Maar wat kan die overheid nog in stand houden? Of beter gezegd: wie kan dat doen? Hier stoten we op een tweede paradox. Wanneer we de consequenties van de secularisering, zoals hierboven omschreven, volledig doortrekken dan is de instandhouding van een politieke orde alleen nog mogelijk als even zovele vorm van menselijke zelfontplooiing. Dit strookt echter niet met de eigen aard van de politieke orde. Deze vertegenwoordigt een waarde die als zodanig niet meer past in de geseculariseerde levenshouding, behalve als quasi-transcendente randvoorwaarde. Het in stand houden van een open samenleving, steunend op een cultuur die het leven heilig heeft verklaard, kan immers om een offer vragen dat niemand bereid is te brengen. Deze cultuur is in laatste instantie machteloos tegenover geweld van binnen of buiten. Wie kan in een geseculariseerde cultuur nog een waarde aanvaarden die uitgaat boven de absolute waarde van het eigen leven? Een offer is niet langer te denken. We moeten hopen op mensen die van een riskant leven houden of die zich volstrekt veilig wanen (zoals de fietsers die tegen het verkeer in rijden en ervan uitgaat dat anderen wel opzij gaan). We moeten hopen op mensen die menen in een virtual reality te kunnen vechten zonder werkelijk gevaar voor eigen leven.
De paradoxen lijken alleen te kunnen verdwijnen wanneer een seculiere cultuur op een of andere manier een weg terug weet te vinden naar een ‘religieuze’ levenshouding. Maar dat lijkt zelf alweer een paradox te zijn. We kunnen echter aannemen dat in feite de cultuur niet volledig geseculariseerd is, maar dat de religieuze levenshouding zelf geseculariseerd is. Wie is werkelijk geheel en al geseculariseerd? Niet de mensen die in bepaalde waarden geloven zoals menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, verdraagzaamheid enzovoort. Niet de mensen die geloven dat het goede in staat is het kwaad te overwinnen. Zij leven nog in twee werelden en weten nog te onderscheiden tussen ‘gelovigen’ en ‘ongelovigen’. Zij weten nog te onderscheiden tussen bourgeois en citoyen, tussen de enkeling die zijn eigen leven leidt en de staatsburger met zijn religion civile. Rousseau heeft het probleem al onderkend. Een geseculariseerde religieuze levenshouding wil zeggen: mijn handelen in mijn eigen leven is voor een deel tevens een handelen in het leven van ‘mijn’ cultuur, maatschappij, staat. Anders gezegd: in het eigen leven draait het niet alleen om het eigen leven (zelfexpressie), maar ook om het leven en overleven van het geheel waarvan dit eigen leven afhankelijk is. Een bepaalde vorm van republicanisme lijkt in deze richting te wijzen: de res publica is de kern van een publieke godsdienst. De publieke zaak waar het vandaag de dag over gaat, blijft paradoxaal: het is een orde die moet garanderen dat we een leven kunnen leiden alsof deze orde niet bestaat. De paradox moet overwonnen worden door de Romeinse republikeinse deugd van de pietas. Dat betekent: eerbied voor de instellingen van de politieke orde die waarborg is voor ons welzijn en onze manier van leven.
Het paganistische republicanisme kende geen ‘scheiding van staat en kerk’, omdat er geen kerk bestond. Er was een publieke religie, deel uitmakend van de pietas die iedere burger de staat verschuldigd was, en voor de rest mocht ieder zijn eigen godsdienst beoefenen. De religie zelf is gescheiden in een publiek en een privaat deel. Het republikeinse alternatief (door politieke denkers als Machiavelli, Spinoza, Rousseau en anderen in de vroegmoderne tijd nieuw leven ingeblazen) is in het christelijke Europa altijd marginaal gebleven. Het christendom verwierp de staatscultus van de Romeinen als afgoderij. De godsdienst had uitsluitend betrekking op het eeuwige leven. Ons leven hier was slechts tijdelijk. Deze houding heeft zich in het liberalisme voortgezet, alleen is het eeuwige leven vervangen door het eigen leven in deze wereld. Dienst aan de staat blijft echter afgoderij in de ogen van de liberaal. Tegen het christendom heeft zich ook een Verlichtingsfundamentalisme gekeerd, dat de religie de oorlog heeft verklaard, maar het eigen religieuze karakter vergeet. Wellicht kunnen we aan deze voortgezette godsdienstoorlog en aan deze oorlog tegen de godsdienst een eind maken. Echte secularisering staat niet meer toe het ene geloof boven het andere geloof te verheffen. Maar eerbied voor een maatschappelijke en politieke orde die in principe ieder het recht op een eigen leven garandeert is nog iets anders dan geloof. Die eerbied is alles wat we nog kunnen opbrengen wellicht.