Integriteit – Een ethiek voor de krijgsmacht

Ik wil u enkele gedachten voorleggen bij de ogenschijnlijk eenvoudige vraag: Wat is een vredesmissie? Ik heb een vermoeden over het soort antwoorden dat u mij zou geven, wanneer ik in deze zaal een kleine rondvraag zou doen. Dat doe ik niet, want ik heb maar weinig tijd. Dat vermoeden zal ik straks uitspreken. Daarna zal ik ook aangeven wat het verband is met het thema van deze conferentie. Ik wil eerst een paar antwoorden geven, waarop u waarschijnlijk niet spontaan zou komen.
Een vredesmissie is het verspreiden van besmettelijke ziekten in een gebied dat deze ziekten eerst nog niet kende. Een vredesmissie is het geboren worden van duizenden kinderen die, evenmin als hun moeders, een normale plaats in de samenleving kunnen vinden. Een vredesmissie is een ontwrichting van de plaatselijke economie. Een vredesmissie is een onderbreking van de geschiedenis van een volk dat daarna, zij het ernstig beschadigd, weer haar eigen loop neemt. Deze antwoorden ontleen ik aan een documentaire over de VN-vredesmissie in Cambodja in 1992, die vorige week werd uitgezonden door de IKON. Deze documentaire laat zien wat het kan betekenen voor een samenleving wanneer daarin 22.000 buitenlanders worden neergezet.
De makers van de documentaire hebben zich een aantal vragen gesteld en deze proberen te beantwoorden. Wat doet een arm land wanneer de Verenigde Naties een budget ter beschikking stelt voor de levering van troepen? Welke besmettelijke ziekten nemen buitenlanders mee wanneer ze een vreemd land betreden? Wat gebeurt er in de plaatselijke economie wanneer daarin een grote groep mensen verschijnt die enorm veel meer te besteden hebben dan de plaatselijke bevolking? Welke gevolgen op het vlak van het seksueel verkeer zullen er zijn wanneer de mannen niet voor de consequenties hoeven op te draaien omdat ze binnen negen maanden alweer verdwenen zijn? Mij gaat het er niet om hoe betrouwbaar de antwoorden zijn die de documentairemakers geven en of er ook niet andere kanten te belichten zouden zijn. Mij gaat het om het soort vragen dat zij hebben gesteld.
En nu kom ik bij mijn vermoeden over het antwoord dat u waarschijnlijk zou hebben gegeven op de vraag: wat is een vredesmissie? Ik vermoed dat uw antwoord iets te maken zou hebben gehad met wat er in een beleidsnota over het fenomeen vredesmissie wordt gezegd: een poging op grond van internationale samenwerking de vrede te herstellen in een gebied met gewelddadige conflicten. Het antwoord verwijst naar middel en doel – of, zoals de filosoof Hans Achterhuis dat in een Boom-essay noemde, naar een “politiek van de goede bedoelingen”. Zo dachten ook de beleidmakers bij de Verenigde Naties over de vredemissie. Er wordt gesproken van een succes: de missie is geslaagd omdat er inderdaad verkiezingen plaats konden vinden. Het antwoord reduceert de hele werkelijkheid tot de proporties van het handelende systeem.

Twee manieren van denken: de professionele en de ecologische benadering

Uiteraard chargeer ik de zaak enigszins, maar laat ik voor de discussie de kwestie even op scherp stellen. Beide antwoorden zijn uitdrukking van twee verschillende denkwijzen – en die twee verschillende denkwijzen wil ik hier nader voor u uiteenzetten. Ik stel de taal van de beleidsnota’s tegenover de taal van de documentaire. Die twee manieren van spreken staan voor radicaal verschillende manieren van denken die ik zal aanduiden als een professionele (en dus technische) en een ecologische manier van denken. Kortweg gezegd: het professionele denken vraagt naar doeleinden en de effectiviteit van de ingezette middelen (vanuit het perspectief van de organisatie), het ecologische denken vraagt naar het totale proces dat in gang wordt gezet door een verandering van de werkelijkheid door die organisatie. (In de milieubeweging vinden we een wellicht meer voor de hand liggend voorbeeld van ecologisch denken.) Ik zal enkele kenmerkende verschillen voor u opsommen.
Het professionele denken spreekt over een actor die buiten de werkelijkheid staat waarin hij ingrijpt. Hij grijpt in zoals een onderhoudsmonteur een automobiel weer operationeel maakt. Het contact met de werkelijkheid waarin de actor ingrijpt, is slechts heel oppervlakkig: de vaststelling van een probleem, het invoeren van een oplossing en de evaluatie achteraf: was de ingreep geslaagd of niet? Meer hoeft de technicus niet te weten van de werkelijkheid waarin hij ingrijpt. Er is verder geen betrokkenheid. De complexiteit van de werkelijkheid wordt sterk gereduceerd. Handelen vindt plaats binnen een objectivistisch en monologisch perspectief.
Het ecologische denken ziet de actor als een deel van een geheel, een deel dat onlosmakelijk met dit geheel verbonden is. Wat de actor doet in dit geheel, is polymorf – net zo veelvormig namelijk als het geheel waarvan de actor deel uitmaakt. Doeleinden zijn de eigen voorstellingen van de actor (bedoelingen), die op zich niets van doen hoeven te hebben met het geheel. In een ecologische benadering is de actor zich hiervan bewust: hij weet dat zijn doeleinden niet die van anderen hoeven te zijn. De actor geeft er zich rekenschap van dat zijn handelen de werkelijkheid verandert en dat deze werkelijkheid niet alleen zijn werkelijkheid is maar ook die van anderen. Er is betrokkenheid en respect.

Een voorstel voor een ethiek

Ik denk dat de discussie die wij vandaag houden rond het thema van de integriteit alles van doen heeft met deze twee denkwijzen. Wat ik ter voorbereiding op deze conferentie uit de map gelezen heb, heeft mij ervan overtuigd dat de ethiek die de krijgsmacht behoeft meer in de richting van een ecologisch denken dan van een technisch of professioneel denken gaat. Het eerste gebod van deze ethiek zou wat mij betreft luiden: “Weet wat je doet” (of: “wat je aanricht”). Weten wat je doet, gaat vooraf aan de ogenschijnlijk meer ethische vraag naar “het goede doen”. En mijn stelling is dat het technische denken op dit punt ernstig tekort schiet. Het eerste gebod roept op tot een vorm van werkelijkheidszin die afwijkt van die van de beleidmaker. De beleidmaker reduceert zijn verantwoordelijkheid tot zijn functie en taakstelling en meent zich op grond daarvan gerechtigd als een blinde de werkelijkheid naar zijn hand te zetten. (Voorbeelden kan men elke dag weer in de krant lezen: beleid dat weer eens anders uitgepakt is dan de bedoeling was.) Het eerste gebod van de ecologische ethiek eist dat men de juiste vragen stelt, namelijk die welke een volledig beeld van de werkelijkheid geeft en niet een technisch gereduceerd beeld. Er is in klank een overeenkomst tussen weten en geweten. Deze overeenkomst is er ook inhoudelijk: een integer geweten berust op een integer weten. Een integer weten berust op een poging de werkelijkheid te laten zijn wat ze is. En om maar met een welbewust provocerende uitspraak te eindigen: Akashi’s reactie op het onverantwoordelijke seksuele gedrag van VN-soldaten in Combodja – “boys will be boys” – roept bij mij sterke associaties op met wat Hannah Arendt ooit naar aanleiding van de rechtszaak tegen Eichmann de “banaliteit van het kwaad” noemde.