Leven is niets anders dan elektronen die een rustplaats zoeken.[1a]
Here all thy turns and revolutions cease, | Here’s all serenity and peace; | Thou’rt to the Center come, the native seat of rest, | There’s now no further change, nor need there be, | When One shall be Variety.[1b]
Ernst Jünger beschrijft in zijn autobiografische roman Afrikanische Spiele (1936) hoe hij op zeventienjarige leeftijd, aangespoord door zijn verlangen naar het avontuurlijke Afrika (uiteraard een geromantiseerd beeld), wegvlucht uit de burgerlijke leefomgeving van zijn jeugd. Hij hoopt zijn doel te bereiken door zich aan te melden bij het vreemdelingenlegioen, om van daaruit de sprong naar ‘Afrika’ te kunnen maken. De hoofdfiguur van dit verhaal komt een heel eind, tot in Noord-Afrika, maar een vlucht uit de kazerne mislukt. Uiteindelijk wordt hij door zijn vader terug naar huis gehaald. De openingszinnen van deze tekst zijn een goede inleiding in de idee van de vlucht: “Het is een wonderlijk gebeuren hoe de verbeelding, als een koorts waarvan de kiemen van ver worden aangevoerd, bezit neemt van ons leven en zich er steeds dieper en vuriger in nestelt. Uiteindelijk verschijnt voor ons alleen de verbeelding als de werkelijkheid en het alledaagse als een droom waarin we ons met tegenzin bewegen als een toneelspeler die in de war wordt gebracht door zijn rol. Dan is het ogenblik aangebroken waarop de groeiende afmatting de geest in zijn greep krijgt en hem de opdracht geeft om een uitweg te zoeken. Dat was de reden waarom het woord ‘vluchten’ voor mij een bijzondere klank had, omdat er nauwelijks sprake kon zijn van een zeker gevaar dat het gebruik ervan zou hebben gerechtvaardigd – afgezien misschien van de toenemende en in de afgelopen weken behoorlijk dreigende klachten van het onderwijzend personeel, dat met me omging alsof ik een slaapwandelaar was.” Later in het verhaal maakt een medesoldaat, met meer ervaring in het vreemdelingenlegioen, hem duidelijk dat een vlucht uit de wereld niet mogelijk is.
Jünger heeft het niet bij deze vluchtpoging gelaten. Hij gaat als soldaat de Eerste Wereldoorlog in, raakt meerdere keren gewond, om daarna beroemd te worden met zijn geromantiseerde en indringende beschrijvingen van de ervaring van een mens overweldigd door een oorlog waarin technische vernieuwingen het geweld een nieuw aanzien geven. Zijn ‘avontuurlijke hart’ (een titel van een verzameling van zijn teksten uit de jaren dertig) bracht hem nog op vele andere tot de verbeelding sprekende plekken: tropische gebieden, de wereld van kevers, en het uitproberen van verschillende soorten drugs (Annäherungen uit 1970), om maar enkele van zijn voornaamste bezigheden te noemen. Alles beter dan een rustig burgerlijk bestaan, ogenschijnlijk, maar een schrijver zit natuurlijk doorgaans stil aan zijn tafel te werken, veilig thuis bij ‘moeder de vrouw’. Jünger is mede een hoogst boeiend vluchtdier omdat hij zijn onderdompelingen in vreemde en soms gevaarlijke kontreien zonder moralisme ondergaat en vervolgens beschrijft.
Opvallend genoeg hangt rond uitvluchten en vormen van ‘escapisme’ meestal een moralistisch luchtje: een arbeidsethos dat vrije tijd hoogstens als herstelperiode ziet, een realiteitsprincipe dat verbeelding als ziekmaker bestempelt, de burgerdeugd die onmaatschappelijk gedrag diskwalificeert. Maar de ontsnapping uit de vaste patronen van een gedisciplineerd leven kan ook weer goed zijn voor de mens. De één spreekt afkeurend over het ontsnappen aan de realiteit, een ander juicht dit juist toe als bron van verbeelding en vernieuwing. Maar is een vlucht uit de realiteit wel mogelijk? Het lijkt mij een misverstand. Men kan van de ene naar de andere realiteit gaan, men komt van de ene in een andere wereld terecht – van het ene kasteel naar het andere. Het lezen van een boek is niet minder een werkelijkheid, dan het voortbrengen van nuttige zaken. Wie zich voor de wereldpolitiek interesseert is niet realistischer, dan wie zich aan een gedicht of muziekwerk overgeeft. Waar men met de eigen geest ook verwijlt, bij zaken in de onmiddellijke omgeving of elders, men bevindt zich in de werkelijkheid. Wanneer we het bijzondere geval van een vlucht voor levensbedreigende omstandigheden even buiten beschouwing laten, bestaat ‘vlucht’ niet echt, maar gaat het veeleer om een afwisseling van toestanden en gezichtspunten. Deze bewegingsruimte biedt ons mensen pas de gehele rijkdom van de werkelijkheid.
Vluchtbeweging tussen beweging en rust
In de nu volgende bespiegeling wil ik het gegeven verkennen dat de vluchtbeweging zowel een ontsnapping is aan beweging om rust te vinden, als een ontsnapping aan de rust om bewegingsvrijheid te winnen. Beweging en rust zijn de twee kanten van een gradueel onderscheid, grofweg alles tussen de lichtsnelheid en de stilstand oftewel het absolute vriespunt, tussen gasvormige en vaste stoffen, tussen roerend en onroerend, waarmee de klassieke metafysica tot in de moderne tijd het wezen van de stoffelijke wereld, de natuur, de res extensa, heeft gekenschetst.[2] Het valt echter niet te ontkennen dat ook in het denken zelf dit onderscheid van belang is, aangezien gedachten in beweging zijn èn vaste vormen aannemen: van twijfel en verwarring naar heldere en welonderscheiden begrippen – en weer terug.
Een van de idealen waaraan wijsgeren gewerkt hebben is de gemoedsrust, het tot bedaren komen van de gedachten, en vooral van de turbulentie van het gevoelsleven. We vinden hetzelfde in vele andere wijsheidstradities. Ogenschijnlijk wil de wijsgeer geen vluchtdier zijn, maar gaat het hier eigenlijk niet evenzeer om een vlucht, namelijk een ontsnapping uit het vluchtige bestaan? Ongetwijfeld. Vooral wijsgeren uit meer recente tijden hebben overigens een pleidooi gehouden voor een dynamische levensvorm of een dialectische denkwijze, en het verlangen naar een statische wereld verworpen. Klassiek of traditioneel is dan ook niet alleen het onderscheid tussen beweging en rust, maar ook een rangorde waarin beweging ondergeschikt is aan rust. Tussen haakjes: paradoxaal is uiteraard dat traditio een beweging is, van de ene op de andere generatie. Modern of postmodern betekent wellicht een omkering van deze rangorde – met een vergelijkbare paradox: met de tijd meegaan is hier de onbeweeglijke wet, il faut être absolument moderne (Arthur Rimbaud). De beweging en het vluchtige (of vluchtende) is dan weliswaar kenmerkend voor de wereld waarin wij leven, de wereld zoals wij die ervaren, maar het is in het klassieke denken de onbewogen beweger – zoals Aristoteles dat heeft genoemd – die we moeten zoeken in de dynamiek en de energetica van de natuur. Het denken is op zoek naar het zijn, doorheen de schijn en de veranderlijkheid. Dat is uiteindelijk de grondslag van alle wetenschap: het zoeken naar de bestendigheid in de onbestendigheid van de verschijnselen. Alles is weliswaar in beweging, maar de bewegingswetten zijn onveranderlijk. Overigens is ook dit uitgangspunt inmiddels in beweging.
Het tot rust komen en bestendigheid in de wereld zoeken hangen wellicht samen met een belangrijke overgang in de geschiedenis van de mensheid: het opgeven van het nomadenbestaan en het vinden van een vaste verblijfplaats waar een groep mensen zich vestigt en aldaar in het eigen levensonderhoud voorziet. Beweging vinden we vooral wanneer de bevolkingsdruk toeneemt in verhouding tot de mogelijkheidsvoorwaarden van leven: dan beginnen mensen hun armoedige of bedreigende omstandigheden te verlaten, zoeken elders een beter bestaan, of erger: gaan op rooftocht, veroveren andere gebieden – om zich uiteindelijk neer te laten in een nieuwe levensruimte.[3] De vestiging van mensen op een grondgebied, dat hen wel kan voorzien in alles wat voor het leven noodzakelijk is, is tevens de geboorte van de politieke gemeenschap. Deze omwenteling heeft belangrijke gevolgen– vooral voor de status van mensen die zich toch blijven verplaatsen: handelaren, reizigers, gastarbeiders, vluchtelingen, asielzoekers enzovoort. En niet te vergeten: aanstormende of binnenvallende vijanden. De gevestigde orde wantrouwt nomaden, al heeft ze dit soort mensen vaak nodig. Mensen die in beweging zijn, om wat voor reden ook, kunnen hoogstens verdragen worden wanneer op een of andere manier is geregeld dat ze ooit op een plaats van bestemming aankomen, en een al of niet vaste verblijfsvergunning krijgen. Behalve vijanden natuurlijk: die kunnen beter thuisblijven. Ook hier vinden we de klassieke metafysische rangorde terug: de politieke gemeenschap is ingesteld voor de eeuwigheid, ze is een bezwering van de vergankelijkheid en beweeglijkheid. Bestaanszekerheid is een actuele variant die een rol speelde bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer in Nederland.
Het klassieke en het moderne vluchtdier
Is de mens werkelijk een vluchtdier? Of kunnen mensen dat alleen zijn vanuit een vaste verblijfplaats, waar zij altijd naar kunnen terugkeren? Hier botsen wellicht een klassieke of traditionele en een moderne of postmoderne levenswijze en de daarmee verbonden denkwijze. Traditioneel is een gemeenschap die een maatgevende orde kent die voor altijd vastligt omdat ze niet door mensen maar door een godheid is ingesteld. Modern is een maatschappij die een aanbod van mogelijkheden produceert, van telkens nieuwe mogelijkheden, die de markt in permanente beweging moeten houden, en alles steeds opnieuw op losse schroeven zetten.
Laat ik op dit punt aangekomen nog een volgende stap in mijn bespiegeling zetten. Is deze koppeling tussen klassiek, rust, bestendigheid, vastigheid enerzijds en modern, beweging, vluchtigheid niet misleidend, omdat het wellicht in beide gevallen om een vlucht gaat? Dit is kortweg mijn antwoord op deze vraag. Een mogelijk en gangbaar rustpunt is het hier en nu: het bewustzijn van mijn bestaan op deze plek op dit ogenblik. U kent dit ongetwijfeld uit allerlei geestelijke oefeningen, van yoga tot mindfullness. Die oefeningen hebben hun betekenis en nut, omdat ons maatschappelijk en cultureel bestaan ons voortdurend wegvoert van dit hier en nu, hetgeen op den duur belastend kan zijn. Kenmerkend voor het menselijk bestaan in cultureel, maatschappelijk en technisch opzicht is immers dat het berust op twee denkbewegingen: de herinnering oftewel denken aan het verleden, en het vooruitzicht oftewel denken aan de toekomst. In gedachten drijven we weg van het hier en nu, weg van de existentiële toestand waarin een mens zich bevindt, naar verre bestemmingen. De ene bestemming bestaat niet meer, maar is alleen in geheugen en ervaring aanwezig, de ander bestaat nog niet (en zal wellicht nooit bestaan).
De mens bevindt zich anders gezegd tussen een ervaringsruimte en een verwachtingshorizon.[4] Beide denkbewegingen zijn een ontsnapping aan het hier en nu, maar wie niet aan het hier en nu ontsnapt gaat vroeg of laat dood – tenzij een mens door anderen in leven wordt gehouden, een oud, aristocratisch ideaal dat ook de klassieke filosoof niet vreemd is. Verder denkend over dit onderscheid kan men menselijk handelen stellen tegenover dierlijk-instinctief gedrag op grond van het gegeven dat bij de mens tussen de prikkel en het antwoord een afstand ontstaat die ruimte biedt voor over- en afweging, vooruitzicht, berekening en keuze.[5] Een mens heeft een geestelijke ruimte die zowel de herinnering bevat aan verleden ervaringen, aan wat niet-meer-is, als voorstellingen van de toekomst, van wat nog-niet-is. De rationaliteit van de mens is daarmee ingebed in een tijdsordening. Een mens is opgenomen in een geschiedenis en gaat ergens heen. Wat gevangenis is en wat ontsnapping kan verschillen. Beslissend is de mogelijkheid tot uitstel van een antwoord op een prikkel uit de omgeving (of het eigen lichaam), die het mogelijk maakt een onmiddellijk doel op te geven ten gunste van een verder weg gelegen doel. Dit alles kan leiden tot een groter geheel van op elkaar afgestemde middelen en doelen. Maar waarom heeft de mens deze sprong in de verbeelding gemaakt, die hem vervolgens meer zeggenschap over zijn bestaan in de wereld heeft gegeven?
De mens is het wezen dat van een vluchtend dier is veranderd in een dier dat afstand kan bewaren en dat de vijand op afstand weet te houden.[6] Alleen in noodgevallen zal deze mens zich verdedigen. Hoewel de jacht deel uitmaakt van zijn bestaan, is de mens in zijn verlangen naar een veilige omgeving geen roofdier. De koestering van de afstand leidt uiteindelijk tot het vermogen de wereld waar te nemen vanuit een studeerkamer. De mens zoekt een veilige haven op, en kan van daaruit uitbreken tot een aanval. Het vernuft doet de mens uitzien naar middelen om afstand te overbruggen door afstand te houden: veilige verplaatsing van zichzelf, dan wel van gegevens en boodschappen. Een beslissend vermogen tot het vervaardigen van werktuigen is dat van de herinnering, het geheugen: een mens moet kunnen vergelijken tussen een zaak die hij hier en nu waarneemt, met een zaak die hij zich herinnert. Het gelijk zijn of blijven van zaken maakt het mogelijk verbanden en samenhang te zien door abstractie, waardoor een ontologie van ’eeuwige dingen’ ontstaat. Herinnering is ook de grondslag van gewoontevorming en overlevering, wat deel uitmaakt van het menselijk streven naar bestendiging.
De vluchtbeweging waarover het hier gaat is door Blumenberg ook in verband gebracht met wat hij het ‘absolutisme van de werkelijkheid’ heeft genoemd.[7] De werkelijkheid dringt zich onverbiddelijk op, en wat hier vooral onverdraaglijk is, is de onverschilligheid van de wereld voor mijn lot, en het feit dat de mens in dit opzicht geen zeggenschap heeft. Het is de ervaring moederziel alleen in de wereld te staan, blootgesteld aan een onbeheersbare en meedogenloze werkelijkheid. Dit besef kan alleen bezworen worden door het ensceneren van een eigen leefwereld, in verhalen die vervolgens om een decorum vragen, en een enscenering van een met anderen gedeeld lot bevatten. We noemen dat betekenisgeving. We verstrikken ons in betekenisvolle verbanden omdat we de ervaring van het hier en nu, waarin de ongenaakbare werkelijkheid zich opdringt, niet aankunnen. Sedertdien staan de mensen voor de vraag of de verhalen die zijn overgeleverd van de voorouders, met inbegrip van het meegeleverde decorum, geëerbiedigd moeten worden dan wel bijgesteld zodra ze niet meer voldoen of door nieuwe ervaringen uitgedaagd zijn. Sedertdien zijn les anciennes in strijd met les modernes, en moderniteit is weinig anders dan het feit dat de laatste aan de winnende hand zijn – voorlopig althans, en in Europa, want elders in de wereld kent het traditionalisme een opleving. De verschrikkelijke kinderen van het moderne leven[8] in onze onmiddellijke omgeving zijn vandaag bezig het in hun ogen verwerpelijke verleden te ontvluchten – ‘dekolonialiseren’ noemen ze dat. Standbeelden, schilderijen, literaire teksten moeten vernietigd, gezuiverd of van waarschuwingsteksten worden voorzien. Het verleden deugt niet, dus wat rest is een vlucht in een betere toekomst..
De ontsnappingskunstenaar als drogbeeld
Waar gaat deze vlucht heen? De joodse denker Jacob Taubes vertelde ooit een anekdote over een vluchteling die na afloop van de laatste wereldoorlog op zoek was naar een verblijfplaats, en op een globe mocht aanwijzen waarheen zijn reis verder kon gaan. Na enige tijd vraagt de vluchteling: heeft u ook een andere globe? De wereld is een gevangenis, waaruit de mens wil ontkomen. Houdini, waarover Arnon Grunberg schrijft in zijn essay over de mens als vluchtdier[9], is wellicht ook een gnostische figuur, een proletariër die niets te verliezen heeft dan zijn ketenen – een bevrijdingsbeweging zogezegd. Ontsnapping aan de wereld is echter niet mogelijk: het hier en nu dringt zich op een andere manier op als de enige werkelijkheid in het menselijk bestaan, dat voortgaat totdat het ophoudt. Spinoza schreef: een wijs mens (hij schreef uiteraard: ‘man’) denkt niet aan de dood, maar beleeft het actuele bestaan als verwerkelijking van de eigen bestaansmacht, in het licht van de eeuwigheid die aan deze bestaansmacht zijn bestendigheid geeft. Vluchtbewegingen in het denken leiden slechts tot onheil, wanneer men miskent dat de mens bestaat als verwerkelijking van een eeuwige orde. Is niet aan de dood denken vluchten voor de dood?
Laat ik tot slot van deze omzwervingen in filosofenland de moraal van het verhaal onthullen. Ik heb een aantal onderscheidingen aan elkaar gekoppeld die hopelijk te denken geven: beweging en rust, stoffelijke werkelijkheid en gedachtewereld, gevestigde orde en nomadisch bestaan, ervaringsruimte en verwachtingshorizon, verleden en toekomst, traditie en moderniteit, hier en nu en eeuwigheid, geketend zijn en zich bevrijden. Onderscheidingen kennen een grens met twee kanten, of twee uitersten, en dus is er beweging en rust mogelijk: grensoverschrijding of kiezen voor één kant, van het ene uiterste naar het andere gaan, of een gulden middenweg vinden. Ik heb ook een verband gelegd tussen fundamentele metafysische begrippen en de wijze waarop mensen hun leven en samenleven ordenen en ensceneren. Daarmee is gezegd dat de mens niet alleen een vluchtdier is, maar ook een wezen dat gehecht is aan een vaste verblijfplaats, en dat beweging versus rust een ontologisch, cognitief en sociaal-ontologisch onderscheid is. Er is ook gezegd dat beide gezien kunnen worden als een vorm van vlucht, waarin evenzeer een verlangen naar rust schuilgaat. Ik persoonlijk vertoef het liefst in mijn bibliotheek thuis alwaar ik dit soort gedachten kan laten opborrelen, maar begeef mij zo af en toe met genoegen naar elders om deze gedachten aan andere mensen voor te leggen. Wat is vlucht? Wat een vertrouwde manier van doen? Misschien vergis ik mij, maar een Houdini ben ik niet. En vooral niet omdat Houdini’s ontsnappingswonder natuurlijk schijn is: hij was niet werkelijk geketend en heeft zich dus ook niet echt bevrijd.
Noten
[1a] Uitspraak van biochemicus Albert von Szent-Györgyi Nagyrápolt, aangehaald in Raoul Schrott, Erste Erde. Epos, Carl Hanser Verlag, München 2016, blz.739.
[1b] John Norris, ‘The Prospect’, aangehaald in Arthur O. Lovejoy, The great chain of being. A study of the history of an idea (The William James Lectures delivered at Harvard University, 1933), Harvard University Press, Cambridge (Mass.) en Londen 1936, blz.95.
[2] Zie Alexander Doegin, Political Platonism. The Philosophy of Politics, Arktos, London 2019, blzn.23-24 en Plato’s Parmenides.
[3] Uwe Jochum, Landnahme. Ein Essai, Karolinger, Wien und Leipzig 2022.
[4] Reinhart Koselleck, ‘»Erfahrungsraum« und »Erwartungshorizont« – zwei historische Kategorien’ (1975), in Vergangene Zukunft. Zur Semantik geschichtlicher Zeiten, Suhrkamp, Frankfurt a/M 1989, blzn.349-375.
[5] Panajotis Kondylis, Das Politische und der Mensch. Grundzüge der Sozialontologie. Band I, Akademie Verlag, Berlijn 1999, blzn.545-546.
[6] Hans Blumenberg, Beschreibung des Menschen, Suhrkamp, Frankfurt a/M 2014, blzn.578-583.
[7] Hans Blumenberg, Arbeit am Mythos, Suhrkamp, Frankfurt a/M 2017, blz.23.
[8] Peter Sloterdijk, Die schrecklichen Kinder der Neuzeit, Suhrkamp, Frankfurt a/M 2014.
[9] Arnon Grunberg, ‘De ontsnappingskunstenaar’, NRC, 22 december 2022 (themanummer ‘Escapisme’).