Francis Fukuyama over de politieke betekenis van identiteit

De Verenigde Staten van Amerika zijn al langer het toonbeeld van politieke en culturele polarisatie. Het land is verdeeld in twee onverzoenlijke kampen, alhoewel er zeker ook een gematigde middengroep van burgers bestaat die wel bereid is tot gesprek, samenwerking en inschikkelijkheid. De Amerikaanse politiek denker Francis Fukuyama schreef een kort, helder boek waarin hij stelling neemt in deze strijd. Zijn diagnose is dat de polarisatie aan beide kanten het gevolg is van het benadrukken van bijzondere identiteiten, en voortkomt uit een groeiend ressentiment onder achtergestelde groepen. Hij pleit voor een nationale verzoening, die niet alleen de nadruk legt op de kracht van de Verenigde Staten van Amerika, maar ook oog heeft voor de burgers die minder of niet profiteren van die kracht.
Fukuyama ziet twee grote bedreigingen die de twee partijen in de culturele oorlog van de Verenigde Staten van Amerika omvatten. De ene partij, voornamelijk aan republikeinse zijde, versterkt racistische onderscheidingen met een conservatief programma om een bedreigde eigen cultuur te beschermen. Groepsidentiteit keert zich tegen de gelijkberechtiging van burgers en tegen een erkenning van de multiculturele samenstelling van de bevolking. Fukuyama ziet de oorzaak vooral in de sociaaleconomische ongelijkheid die grote groepen blanke arbeiders heeft getroffen. Zij zoeken voor een groot deel genoegdoening in een radicaal nationalistisch perspectief, wat een belangrijke grond voor de verkiezingsoverwinning van Donald Trump was. De andere partij, vertegenwoordigd door met name liberale intellectuelen, komt voort uit de modernisering van de maatschappij die een kloof heeft doen ontstaan tussen de individuele identiteit en de maatschappelijke rol. Mensen zijn niet alleen tevreden met erkenning die erin bestaat dat zij een plaats kunnen innemen in de maatschappij. Zij willen erkenning van datgene wat ze ‘zelf’ zijn en staan wantrouwig of zelfs vijandig tegenover een door de maatschappij bepaalde identiteit. Fukuyama’s diagnose en zijn karakterisering van de opponenten – de aanhangers van Trump en de veelal liberale intellectuelen aan de universiteiten die ‘politieke correctheid’ afdwingen – zal de lezer met enig wantrouwen moeten bekijken. We lezen eerder stellige beweringen dan goed onderbouwde analyses.
Fukuyama benadert deze politiek gespannen verhoudingen vanuit een specifiek antropologisch gezichtspunt: de strijd om erkenning. Mensen willen door de maatschappij gezien worden als waardige leden van de gemeenschap en niet als tweederangs burgers. Discriminatie, werkloosheid of andere vormen van uitsluiting roepen wrok op, die ofwel kan voortwoekeren in een fatalistische aanvaarding van een droevig lot, ofwel kan uitbarsten in woede en het opeisen van rechten. De geschiedenis laat zien dat geleidelijk aan ten minste het beginsel is aanvaard dat de waardigheid van alle mensen erkenning behoeft. De liberaal-democratische rechtsstaat, die voortkomt uit de bezielende idealen van de Franse en de Amerikaanse Revolutie, namelijk vrijheid, gelijkheid en broederschap, gaat uit van het beginsel van gelijke rechten van burgers. De grondwettelijke erkenning daarvan verhindert overigens niet dat er grote ongelijkheden blijven bestaan, die de bestendigheid van deze politieke orde ondergraven. De vraag die Fukuyama in dit boek stelt is of de liberaal-democratische rechtsstaat levensvatbaar is, en welke gevaren deze politieke orde bedreigen. Maatschappelijke en politieke bewegingen die om erkenning strijden zijn “een natuurlijke en onvermijdelijke reactie op onrecht”. Er bestaat ook het gevaar dat dergelijke bewegingen ertoe leiden dat de politieke orde uiteenvalt.
Het sleutelwoord in Fukuyama’s boek is: identiteit, oftewel het verlangen naar erkenning van wat voor mensen belangrijk is. Fukuyama meent dat een marktgerichte politiek niet voldoende is voor een bestendige maatschappij. Mensen zijn niet alleen wezens die uit zijn op hun eigen voordeel, de bevrediging van hun behoeften, en daarbij berekenend te werk gaan. Een dergelijke mensbeeld levert eenzijdig beleid op dat slechts bestaat uit prikkels die mensen moeten aanzetten tot bepaald gedrag dat gunstig uitpakt voor de welvaart van een land. Een mens is meer dan een homo economicus. Mensen willen ook trots kunnen zijn op zichzelf of op de groep of het land waartoe zij behoren. En dat laatste kan alleen als mensen door de maatschappij erkenning krijgen voor wie ze zijn en wat ze doen. Uiteraard zorgen een goede baan en een welvarend leven voor een dergelijke erkenning, en het verlies ervan voor een vernedering, maar identiteit is meer dan een sociaaleconomische kwestie. Het gaat ook om bezieling.
Fukuyama is ervan overtuigd dat de liberaal-democratische rechtsstaat de enige denkbare politieke orde is die een oplossing van het probleem van de erkenning biedt, en dat dit bovendien alleen kan gebeuren in het kader van een nationale identiteit. Dit boek is dan ook vooral een verdediging van de liberale democratie in een nationale rechtsstaat, en gericht tegen enkele bedreigende ontwikkelingen die hij aanduidt als de politiek van het ressentiment – waarover straks meer. Wat bedreigt dan de rechtstaat? Eenvoudig gezegd: een staat behoeft vaderlandslievende burgers, en wanneer grote groepen mensen zichzelf belangrijker vinden dan de staat, levert dit gevaarlijke spanningen op. Fukuyama voegt vervolgens twee belangrijke onderscheidingen toe aan dit eenvoudige idee. Ten eerste is hij er zich van bewust dat een liberale democratie een zekere tegenspraak kent tussen gelijkheid en vrijheid, tussen democratie en liberalisme. De gelijkwaardigheid van mensen is vastgelegd in gelijke rechten voor burgers, waardoor alle inwoners van een staat eenzelfde erkenning genieten. De vrijheid daarentegen kan leiden tot een grotere ongelijkheid tussen mensen, wat overigens een erkenning inhoudt dat mensen ook verschillen en bovenal willen uitblinken. Ten tweede en met dat laatste samenhangend wil een mens zich ook kunnen verheffen boven andere mensen wanneer hij of zij meent meer te verdienen. Mensen kunnen het als een onrecht ervaren wanneer talenten of prestaties die hen gunstig onderscheiden van anderen niet als zodanig erkend worden. Uiteraard speelt hier ook ijdelheid en zelfoverschatting een rol. Een overmatig streven naar gelijkheid of het aanklagen van ongelijkheid heeft echter toch deze schaduwzijde: het ressentiment. Hier lijkt Fukuyama aan te haken bij Nietzsche die in een cultuur die steeds meer egalitair werd aandacht vroeg voor de mens die wil schitteren, uitblinken, boven anderen uitstijgen of die anderen wil leiden. Het ressentiment is het onvermogen deze ongelijkheid te verdragen. Kortom, het streven naar gelijkheid is dubbelzinnig: gaat het om het opheffen van achterstelling die onterecht was, of om het onvermogen te aanvaarden dat andere mensen beter zijn? Fukuyama probeert in dit boek te onderscheiden tussen beide kanten van het egalitarisme.
De inkadering van de strijd om erkenning in een nationaal verband biedt een uitweg uit dit probleem, maar kan ook ontsporen. Dat laatste is het geval wanneer het nationalisme steunt op een exclusieve identiteit, zoals bijvoorbeeld de idee dat de politieke cultuur van de Verenigde Staten van Amerika teruggaat op de protestante immigranten uit het oude Europa die deze federatie ooit hebben gesticht. Fukuyama pleit dan ook voor een nationalisme, dat steunt op gedeelde overtuigingen en waarden die samenwerking en communicatie mogelijk maken tussen mensen en groepen met verschillende culturele achtergronden. (In de vertaling heet dit een ‘credaal’ nationalisme, een nationalisme met een credo, niet een groepsidentiteit.)
Nationale identiteit betekent allereerst: veiligheid. Een sterke identiteit levert meer veiligheid op; in de internationale arena betekent verdeeldheid immers een verzwakking. Buitenlandse mogendheden proberen niet voor niets conflicten bij sterke buren aan te wakkeren. Nationale eenheid versterkt ten tweede het gemeenschappelijk belang, omdat politici minder gemakkelijk zichzelf of bepaalde groepen kunnen bevoordelen. Ten derde bevordert nationale identiteit de economische ontwikkeling: mensen werken en investeren niet alleen voor zichzelf, maar willen ook bijdragen aan de nationale welvaart. Ten vierde bevordert een nationale identiteit het onderlinge vertrouwen en het vermogen tot samenwerking. Ten vijfde versterkt de nationale identiteit de onderlinge solidariteit waardoor de zwakkeren in de samenleving kunnen rekenen op steun of een sociaal vangnet. Nadruk op andere identiteiten leidt tot een strijd om de middelen. En ten slotte is een liberale democratie niet mogelijk zonder een nationale identiteit, omdat deze het politieke stelsel zijn bezieling geeft. Burgers moeten trots zijn op hun land en de wijze waarop dit geregeerd wordt. Dit alles stelt eisen aan de burgers, zowel aan degenen die er al langer leven als aan nieuwkomers.

Dit boek is een verdere uitwerking van Fukuyama’s onderzoeksproject dat werd gestart met het beroemd geworden opstel over het einde van de geschiedenis, en een vervolg kreeg met vele studies naar de mogelijkheidsvoorwaarden van een bestendige politieke ordening. Zijn boeken uit de afgelopen tientallen jaren onderzoeken bovenal de factoren die zorgen voor een stabiele staat dan wel een failed state. Welvaart, onderling vertrouwen, en met name sterke instellingen die de rechtsorde, de veiligheid, de volksgezondheid, het opleidingsniveau waarborgen zorgen voor bestendigheid. Het afkalven van deze stabilisatoren versterken de tegenstellingen en zorgen voor afnemende sociale cohesie. Dit boek zet dit onderzoek voort, deze keer met het accent op identiteitspolitiek. Vanaf het begin was het uitgangspunt dat de politieke toestand wordt bepaald door de menselijke strijd om erkenning. Deze strijd leidt doorgaans tot een rangorde tussen heersende en ondergeschikte of zelfs onderworpen groepen. De liberale democratie was in zijn ogen de enige leefbare oplossing van de strijd om erkenning die tot een beteugeling kan leiden van de menselijke neiging om over anderen te heersen of boven anderen te willen staan – ten koste van die anderen. Dat vereist echter wel dat een meerderheid van de burgers achter deze oplossing staat en de uitgangspunten ervan blijft steunen. Wanneer mensen zichzelf of de eigen groep, dat wil zeggen een bijzondere identiteit, belangrijker gaan vinden dan de poging tot gezamenlijke oplossingen te komen, komt de liberale democratie in gevaar. De polarisatie in de Verenigde Staten van Amerika getuigt van dit gevaar. We zijn dus gewaarschuwd.
Wie de Nederlandse titel vergelijkt met de oorspronkelijke titel komt erachter dat Fukuyama de term identiteitspolitiek niet gebruikt, en zeker niet als benaming voor stromingen die een bijzonder groepsbelang voorop stellen. (De Engelse uitgave, Identity: The Demand for Dignity and the Politics of Resentment, verscheen in 2018 bij Farrar, Straus and Giroux.) Zijn vraag is veeleer welke politiek het grootste deel van de burgers aan zich kan binden, teneinde het behoud van een bestendige maatschappelijke en politieke orde te bevorderen. Het antwoord is: niet door een politiek van het ressentiment, maar veeleer door een politiek die recht doet aan het verlangen naar erkenning en waardigheid. Een religion civile is dan een remedie tegen het leven in bubbels. Fukuyama lijkt in de individualisering van de identiteit (waarvoor hij Luther en Rousseau als bronnen aanduidt) een belangrijke oorzaak te zien voor de verzwakking van de identiteit van de mens als burger en als lid van een nationale staat. Dit gedachtespoor in het betoog duikt even plotseling op als het er weer uit verdwijnt. Het verraadt de conservatieve achtergrond van Fukuyama’s denken, dat met de nodige argwaan de moderniteit gadeslaat.
Het boek is helder geschreven, de schrijver houdt zich scherp aan zijn vraagstelling, en geeft vele voorbeelden. Maar juist omdat het voortbouwt op zijn eerdere studies, is het voor een lezer die daarmee niet vertrouwd is wellicht soms moeilijk te volgen. Je zou ook kunnen zeggen, dat deze tot boek omgewerkte lezingenreeks vooral een uitnodiging is zijn omvangrijker boeken te lezen. Dan blijkt bovenal dat het om meer gaat dan alleen de polarisatie in de Verenigde Staten van Amerika. Zijn tweedelige studie over het ontstaan van de politieke orde bijvoorbeeld steunt op historisch onderzoek dat materiaal uit de hele wereld haalt, en juiste algemene patronen op wereldschaal van staatsvorming en verval van politieke orde laat zien. Uit deze rijke theoretische en empirisch onderbouwde studie kan Fukuyama putten voor zijn stellingname in deze bijzondere politieke situatie, en deze achtergrond maakt dit boek pas echt overtuigend.