Democratie als orthodoxie (of orthopraxie)?

Laat ik vooropstellen dat alles wat maatschappelijk vorm krijgt door toedoen van mensen door mensen weer teniet gedaan kan worden. Politieke gemeenschappen, beschavingen en rijken zijn opgekomen, machtig geworden en weer ten onder gegaan. Maatschappelijke vormen, zo wisten de middeleeuwers, hebben alleen een macht in vergankelijke zaken (potestas in temporalibus), een politieke orde of een soevereine macht is slechts een sterfelijke godheid (Thomas Hobbes in zijn Leviathan, hoofdstuk 16). De mensen die deze maatschappelijk vorm ondersteunen zullen de mensen die een bedreiging vormen als vijand zien. En ze zullen dan trachten zich tegen deze vijand te weren. Dat geldt dus ook voor ‘de democratie’, of in het bijzonder voor de liberale en in een rechtsstaat verankerde democratie waarmee wij vertrouwd zijn. Hier speelt echter een bijzonder probleem, aangezien in deze democratie in beginsel alle mensen als burgers van de politieke gemeenschap actief en passief kiesrecht hebben. Wanneer een deel van die burgers een ander deel van de burgers als bedreiging voor de democratie ziet, zal deze vijandschap een politieke vorm binnen de democratie moeten krijgen. Dat kan niet zonder rechten van burgers te schenden. Men kan een politieke partij bij wet verbieden wanneer een meerderheid (van de volksvertegenwoordigers) meent dat deze de liberaal-democratische rechtsstaat aantast, of men kan het politieke partijen moeilijk of onmogelijk maken aan een regering deel te nemen. Hoe dan ook zal dan een ‘wij’ zich keren tegen een ‘zij’, die beide niet het hele volk vertegenwoordigen, maar wel deel uitmaken van het volk dat ‘de macht heeft’. Het is een oude paradox, dat democratie op democratische wijze en dus van binnen uit kan worden beschermd tegen aanvallen of kan worden afgeschaft – althans als men democratie opvat als besluiten met een meerderheid.[1] De liberale rechtsstaat, die een belangrijk element van de westerse democratie vormt, beschermt echter ook minderheden (of: de rechten van alle burgers), en verbiedt volgens de grondwet ongelijke behandeling op grond van “politieke gezindheid”.

Wil de ware democratie opstaan …

De grondwet is in zeker opzicht een gedrocht, want veel te vaag en algemeen. Ze laat onbepaald wat we onder de gronden moeten verstaan die ongelijke behandeling verbieden. Het uitsluiten van een politieke partij lijkt mij op het eerste gezicht een voorbeeld van ongelijke behandeling. De grondwet vertelt ons echter niet wie interpreteert en wie beslist in geval van onenigheid over de toepassing ervan. Bedoelde de grondwet met “godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid” (of “welke grond dan ook”) alleen die kenmerken van mensen die passen binnen de grondslagen van een liberale en democratische rechtsstaat? Dat kan men denken, maar het staat er niet. Het is aan burgers, of hun vertegenwoordigers in parlement en regering, om daarover standpunten in te nemen – en wel in naam van het volk dat aan de macht is. Maar wat te doen als deze burgers het hartgrondig oneens zijn over de vraag wat democratie inhoudt en hoe deze maatschappelijk vorm gegeven moet worden? Dan verschijnen er stemmen die zeggen dat ‘zij’ de democratie bedreigen en ‘wij’ dus maatregelen moeten nemen. Uiteraard kan dit probleem in de praktijk worden opgelost wanneer een meerderheid een minderheid buiten de democratie plaatst – in de woorden van de reeds aangehaalde Thomas Hobbes: auctoritas non veritas facit legem, de wet komt voort uit politiek gezag, en hoeft niet te steunen op wat mensen voor waar houden. Voelt men zich ongemakkelijk bij een dergelijk ‘decisionistische’ benadering, dan rijst de vraag wat democratie in waarheid is. Men verklaart democratie dan als een zaak die niet naar meningen van burgers verwijst, en waarvan de omschrijving dus onbepaald blijft, open voor publiek debat. Democratie is dan niet, zoals alles in de maatschappij, mensenwerk. Men neemt aan dat het ware begrip van democratie aan een deel van de burgers is geopenbaard, en dat de andere burgers die de democratie bedreigen ongelukkigerwijs dwalen, dat wil zeggen ketters, ongelovigen, a-demo-isten zijn. En men kan het dan aan een hoge raad van wijze en deskundige mensen overlaten hier een verstandig besluit te nemen.
Het probleem van de democratie, omdat het om een maatschappelijke instelling gaat, is niet wezenlijk een ander dan dat waarmee lange tijd de christelijke kerk te kampen had. Christenen, of diegenen die zich zo noemden of zich als zodanig beschouwden, waren het altijd oneens over de geloofsartikelen, en de oplossing voor dit probleem was het vaststellen van een canon van heilige geschriften, een orthodoxie en een orthopraxie – een maatgevende orde die als grondslag dient om gelovigen te kunnen onderscheiden van ongelovigen. De orthodoxie is het meest lastige probleem, waarvan de oplossing theologisch onderzoek, concilies en een congregatie voor de geloofsleer vereist. Het delen van dezelfde teksten en rituelen hebben een zekere zakelijkheid en uiterlijkheid, en laten ruimte voor eigen interpretaties, al was het maar in de beslotenheid van het eigen denken. Een orthodoxie richt zich echter op meningsuitingen in het openbaar, en legt een publieke discussie over het geloof aan banden – wat ook de bedoeling was. Deze omweg brengt ons bij de vraag: is de democratie inderdaad als een kerk, of als welke maatschappelijke ordening dan ook die mensen wil verenigen op uitgangspunten van handelen, spreken en denken? Of is democratie een politieke gemeenschap die niet verwijst naar een geopenbaarde waarheid, die de mogelijkheid schept uit te maken wie er wel en wie er niet bij hoort? Een democratie zonder orthodoxie lijkt mij nog wel voorstelbaar, maar zonder orthopraxie en zonder teksten (grondwet) is van een maatschappelijke instelling niet langer sprake. Het is echter moeilijk beide los van elkaar te zien, aangezien het denkbeelden zijn die mensen bij een bepaalde maatschappelijke ordening van in dit geval democratie brengen. Het probleem lijkt onoplosbaar, en misschien doen we er het beste aan ermee te leren leven in plaats van te denken dat het wel oplosbaar is.

De dubbelzinnigheden van de democratie

Een democratie die is ingebed in een liberale rechtsstaat en daarmee rechten van burgers waarborgt leeft van de vrije ruimte waarin meningsvorming over publieke zaken kan plaatsvinden. Het staat burgers een ‘dubbele loyaliteit’ toe: ze mogen zich in hun partijdigheid wijden aan het bereiken van een politiek ideaal, en ze moeten trouw zijn aan het politieke kader waarin die partijdigheid kan blijven voortbestaan. Bovendien dienen de burgers democratisch genomen besluiten te eerbiedigen, vooral door zich aan bestaande wetten te houden, maar hebben zij tegelijk het recht te pleiten en te ijveren voor een wijziging of zelfs een afschaffing van die wetten. Deze innerlijke gespletenheid zorgt voor een spanning – en de nodige misverstanden. Men kan de ene pool niet tegen de andere uitspelen. Burgers die zich aan de wet houden maar er tegelijk tegen te hoop lopen, kan geen ontrouw of ondemocratisch gedrag worden verweten. Zich beroepen op de bestaande rechtsorde of het bestaande politieke stelsel komt neer op misbruik van het algemene kader wanneer men daarmee een partijdig standpunt verdedigt. Het gebruik van geweld tegen democratische instellingen, letterlijk het bestormen en bezetten van het gebouw waar het parlement zetelt (of nog erger), is simpelweg onwettig – een misdrijf, een strafbaar feit. Het langs de gangbare regels proberen te veranderen van die regels is dat niet. Democratie is in die zin, juist vanwege het waarborgen van een vrije ruimte voor meningsvorming gericht op besluitvorming, onverenigbaar met een omschrijving die buiten elke discussie staat. Wie meent dat er een democratisch bestel bestaat dat beantwoordt aan een orthodoxie moet een openbaring vooronderstellen afkomstig van een bovenmenselijke bron, of gewoon toegeven – wat meer bij de moderne oplossing van de godsdiensttwisten hoort – dat het om een eigen, persoonlijke bekentenis gaat. Een publieke bekentenis, een eed van trouw aan de liberale democratie bijvoorbeeld, is verenigbaar met het koesteren van een eigen, partijdige uitleg – ook hier een dubbelzinnigheid.
Uiteraard kunnen mensen die aan de liberale democratie en de liberale rechtsstaat hechten maatregelen bedenken die de duurzaamheid van deze maatschappelijke ordeningen versterken. Wanneer zij toenemend ongeloof in democratie en rechtsstaat vaststellen, is het tijd voor missiewerk. Het mooiste zou zijn als nagenoeg alle burgers hetzelfde geloof aanhangen: cuius regio eius religio, en iedereen trouw is aan de democratische ordeningen en praktijken. Bij nader inzien gebruiken mensen het retorische ‘wij’ om de dubbelzinnigheid van de democratie aan het oog te onttrekken.[2] Ook de ogenschijnlijk redelijke burgers met het democratische hart op de goede plek gebruiken een als populistisch bekend staand begrip van het volk of de natie. Het probleem in de democratie is nu juist dat alle partijen in naam van het algemeen belang, het volk, het staatsbelang of de mensheid spreken, en dit ook geacht worden te doen, maar dit onenigheid niet uitsluit, omdat de waarheid omtrent deze verheven zaken niet is geopenbaard. Rousseau zag democratie als het tot spreken brengen van de algemene wil van een volk, maar zag het toen al somber in wat betreft de mogelijkheidsvoorwaarden van een dergelijke ‘openbaring’. In een werkelijke democratie beslist uiteindelijk een meerderheid van partijen, een verzameling bijzondere willen. Het is zaak het idee in ere te houden, en met de werkelijke praktijk te leren omgaan.

Noten

[1] Matthijs Tieleman verwoordt in NRC, 9 januari 2023, Opinie 19, een aardige variant van deze paradox: aangezien het verbieden van een politieke partij antidemocratisch is, dienen de partijen die een dergelijk verbod wettelijk mogelijk willen maken, zelf verboden te worden. Helaas meent ook Tieleman te weten wat ‘echte’ democratie is.

[2] “Ten eerste moeten we niet schuwen om het meest grove geschut dat de democratie ter beschikking staat in te zetten”, te weten tegen antidemocratische bewegingen die kennelijk niet bij dit ‘wij’ horen, en “Ten tweede dient de samenleving pal te staan voor de instituties van de democratie”, en wie dat niet doet hoort kennelijk niet tot de samenleving, aldus hoogleraar bestuurskunde te Leiden Kutsal Yesilkagit, die hier uiteraard als burger zijn persoonlijke mening uit en geen wetenschappelijke uitspraken doet – in NRC, 19 december 2022, Opinie 18-19.