De strijd der heiligdommen

Het is mijn overtuiging dat de Westerse wereld zich sedert de Nieuwe Tijd in een morele crisis bevindt, die vaak wordt aangeduid met de term ‘secularisering’, maar in feite meerdere gestalten heeft aangenomen en nog steeds aanneemt. Wij leven in een tijd dat deze crisis zich niet meer beperkt tot de traditionele religieuze instituties (zoals sedert de Reformatie het geval is) maar zich ook uitbreidt naar de politieke instituties. De ontzuiling en de daarop volgende neergang in het vertrouwen in de overheid zijn daarvan de uitings­vormen. Ik ben er ook van overtuigd dat deze ontwikkeling niet als een moreel verval kan worden geduid, maar veeleer moet worden begrepen als een strijd over de vraag wat heilig is, een strijd der heiligdommen. Elke partij zal zijn verlies in die strijd duiden als verval, maar dat wil nog niet zeggen dat dit ‘objectief gezien’ ook zo is.
Ik zal mij hier beperken tot twee stromingen in deze ontwikkeling die wezenlijk verschillende heiligdommen kennen. De eerste stroming is de godsdienst (die ik voor het gemak maar onder één noemer breng). Godsdienst bestaat bij de gratie van de heiligverkla­ring van alles wat door God gemaakt of gegeven is, van alles wat goddelijk is of onder de goddelijke macht staat. Dit goddelijke vraagt om eerbied en ontzag van de kant van de mens: de mens is hier dienstbaar (zoals het woord godsdienst ook suggereert). De andere stroming is het liberalisme (dat ik voor het gemak ook maar vereenvoudig). Het liberalisme bestaat bij de gratie van de heiligver­klaring van het zelfbeschikkings­recht van de enkeling. Er bestaat ook een zelfbeschikkingsrecht voor instellingen, groepen of staten, maar dat laat ik hier even buiten beschouwing, alhoewel dat wel belangrijk is voor de onderhavige kwestie. Misschien kunnen we nog een derde stroming onderscheiden, namelijk die welke de redelijke discussie heilig verklaart – een stroming die zeker van betekenis is in een overlegmaatschappij zoals wij die kennen, en in ieder geval onder filosofen populair is. Maar ik denk niet dat deze stroming noodzakelijk is om de genoemde morele crisis te begrijpen.
Laat ik eerst nader verklaren wat ik onder heiligverklaring of heiligdom beschouw. Wanneer een zaak heilig verklaard wordt of als heiligdom beschouwd wordt, dan betekent dat het volgende. Ten eerste is de betreffende zaak onaantastbaar of onaanraakbaar, en daarmee onttrokken aan het wereldlijke of lichamelijke, dat wil zeggen: tastbare en aanraakbare; het heilige is van geestelijke of spirituele aard. Ten tweede verdient de betreffende zaak respect, eerbied en ontzag; het wordt vereerd als iets van hoger waarde; het respecteren en eren van deze zaak maakt een mens echter tevens tot een hoger wezen, een moreel hoogstaand mens, het tegendeel van iemand die het heiligdom bezoedelt of schendt. Ten derde staat de betreffende zaak buiten de discussie; het is in zekere zin taboe; respect vraagt om zwijgen en wachten tot de zaak zichzelf openbaart; wie probeert om intellectueel tot het heiligdom door te dringen heeft zijn respect reeds voor een deel opgegeven.
Mijn stelling is dus dat het heiligdom van de godsdienst op hetzelfde vlak staat als het heiligdom van het liberalisme. Voor de ene partij is wat door God gegeven is even heilig als voor de andere partij het zelfbeschikkingsrecht van de enkeling. Wie deel uitmaakt van een van beide partijen zal evenwel het heiligdom van de andere partij niet erkennen en in sommige situaties zelfs welbewust schenden. Men kent de geschiedenis van deze strijd. Het ziet er bovendien naar uit dat de partij van het liberalisme aan de winnende hand is.

De plaats waar het zelfbeschikkingsrecht van de enkeling optimaal tot uiting komt, is de vrije markt – niet te verwarren met het economische systeem waarin wij ons bevinden. De vrije markt kent slechts één moreel reguleringsbe­ginsel: het zelfbeschik­kingsrecht van de enkeling. De enkeling heeft het recht zijn wensen te verwerkelij­ken en mag daarbij gebruik maken van de diensten van anderen mits deze diensten vrijwillig worden geleverd. De vrije markt staat dus principieel vijandig tegenover elke morele aanspraak jegens de enkeling: niemand heeft het recht om voor een ander uit te maken wat goed voor hem of haar is.
De moraal waar het hier om gaat is mijns inziens verre van minimaal (zoals weleens door bepaalde ethici over het liberalisme wordt gezegd). Integendeel, het gaat om een zeer strenge moraal die het uiterste vraagt van de enkeling en waaraan wij feitelijk nauwelijks kunnen voldoen. Het eist namelijk van ons dat we de wensen van anderen respecteren – ook al zijn we niet verplicht aan de realisering ervan bij te dragen. Het eist van ons ook respect voor het feit dat vaak de realisering van een eigen wens van de wensen van anderen afhangt: we zijn voor een deel overgeleverd aan de willekeur van de voorkeuren van anderen.
Tolerantie wil in dit verband niet zeggen: persoonlijke onverschil­ligheid – integendeel, tolerantie garandeert nu juist het recht om de eigen wensen, idealen en denkbeelden voor volwaardig of zelf meerderwaardig te houden. Tolerantie houdt in dat men het zelfbeschik­kingsrecht van anderen respecteert, voor heilig houdt en dus voor iets dat alleen maar uit en voor zichzelf kan spreken.
Een democratie die herleid is tot de uitvoering van het beginsel van het meerder­heidsbesluit past dan ook niet in deze vrije markt. Niemand heeft het recht om voor of over anderen te beslissen. De staat mag niet meer zijn dan een instelling die het zelfbeschikkings­recht van de enkeling waarborgt, dat wil zeggen: lijf en goed van de enkeling beschermt. Voor de rest mag de inhoud van het maatschap­pelijk leven dat op die vrije markt ontstaat, door niets anders worden bepaald dan door wat de enkelingen ieder voor zich beschikken. De mens wikt en de mens beschikt.
Het behoort tot een groeiende morele gewoonte op de markt om bij de realisering van eigen wensen bewust rekening te houden met de wensen van anderen. Voor de een zal dit op onverschilligheid en het opportunisme van de kijkcijfers wijzen, voor de ander op een morele vooruitgang waarin niet langer in termen van Smaak (met een hoofdletter) en wansmaak worden gedacht. Er zijn gewoon een heleboel smaken. Als er mensen zijn met een bepaalde smaak zal er doorgaans een producent verschijnen die – op grond van commerciële of ideële motieven – deze smaak beantwoordt met een geschikt product.
Voor de godsdienst, bijvoorbeeld de kerk, is de context van de vrije markt niet aantrekkelijk, maar wellicht daarom juist wel voor allerlei nieuwe sekten die zich commerciëler opstellen. Het lijkt mij duidelijk dat de traditionele kerk (zoals de Rooms-Katholieke Kerk) zich niet kan opvatten als groothandel in religiosa. Zou de kerk dit doen dan zou ze haar eigen heiligheid loochenen en die van de consument erkennen. De kerk is de belichaming van het goddelijke of de plaatsvervanger van Christus: daaraan ontleent zij haar heiligheid, niet aan het zelfbeschik­kingsrecht dat haar of haar leden toekomt. Vrijheid van godsdienst is in dit opzicht dodelijk voor de kerk.
Het lijkt mij zeker goed als liberalen zich ook afvragen wat de gevolgen zullen zijn van de dodelijke slagen die zij de godsdienstige tradities toebrengen; maar het omgekeerde geldt natuurlijk ook. Dat betekent dat de strijd der heiligdommen niet noodzakelijk tot elkaars vernietiging hoeft te leiden of met dit doel moet worden gevoerd – alhoewel op terreinen waar conflicten onvermijdelijk zijn, de harde strijd noodzakelijk zal kunnen blijken.
Laat ik twee voorbeelden noemen van de tweesprong in deze strijd der heiligdommen. Allereerst is dat de opvoeding van kinderen: moet deze autoritair of anti-autoritair zijn? Zijn het de ouders of andere autoriteiten die weten wat goed is voor het kind, ook voor het nog ongeboren kind, of hebben ouders respect voor de eigen wil van het kind, of voegen zij zich zelfs naar de wil van het kind? Hetzelfde geldt voor de betekenis van het menselijk leven. Is dit leven door God gegeven en mag daarover een mens dus niet beschikken, of is het menselijk leven de beschikbare ruimte van de enkeling? Denken we ook aan de beslissing over wie kinderen mag krijgen: gelden hier algemene normen, zodat bevoegde instellingen of personen beslissen, zowel over mogelijk ouderschap als over toekomstig kinderen, is dit alles de eigen verantwoordelijkheid van toekomstige ouder?
Het cruciale punt blijft waaraan iemand (of een instelling) het recht ontleent om uit te maken welke wensen mensen mogen koesteren of verwerkelijken.[1] Dat kan nooit een zelfbeschikkings­recht van een enkeling zijn, maar moet altijd op een of andere manier een zelfbeschikkingsrecht van een gemeenschap, groep of instelling zijn. Maar dat is geen morele maar een politieke kwestie.

Noot

[1] Zoals Brian Barry (Political Argument. A reissue with a new introduction, University of California Press, Berkeley/Los Angeles 1990) heeft onderscheiden tussen want-regarding en ideal-regarding beginselen, tussen beginselen die zoals de liberalen uitgaan van de wensen die mensen hebben, om vervolgens over verdeling of toedeling te beslissen, en tussen beginselen die mensen voorschrijven waar zij eigenlijk naar moeten streven.