Stijlen van Religiekritiek. Inleiding op de teksten in dit nummer

Reeds in lang vervlogen tijden zijn mensen gaan nadenken over religie en is de vanzelfsprekendheid ervan voor altijd doorbroken. Vanaf dat moment leven mensen niet meer in het verhaal alsof deze de werkelijkheid beschreef en beschouwen zij de rituelen die zij voltrekken, al niet meer als natuurlijke onderdelen van hun dagelijks leven. Ze nemen afstand en oordelen. De religiekritiek is geboren. Kritiek betekent letterlijk immers beoordeling. Dat betekent dat er stilzwijgend of uitdrukkelijk een maatstaf aanwezig is voor wat religie of godsdienst is, of beter: behoort te zijn. Religiekritiek verwijst naar een ware godsdienst. Dat brengt ook met zich mee dat godsdienstige verhalen, denkbeelden, praktijken, erediensten enzovoort onder de maat kunnen blijven. Men sprak van afgoderij, wanneer men de verkeerde goden eerde, of zodra men de goden op verkeerde wijze diende. Zo is het ooit ergens begonnen: een werkelijk bestaande godsdienstige uiting wordt verworpen in naam van wat waarachtig en rechtens religie is.

Vandaag de dag vinden we talloze vormen van religiekritiek die een totaal andere toon aanslaan. Religie wordt verworpen in naam van niet-religieuze maatstaven, althans maatstaven die ogenschijnlijk zelf niet-religieus zijn. Religie is een leugen, gemeten aan wetenschappelijke maatstaven. Religie is politiek gevaarlijk, gemeten aan de beginselen van een liberale democratie. Religie is ongezond, gemeten aan maatstaven van een moderne geesteshouding: de mens die met beide benen op de grond in deze grondstoffelijke wereld staat. Religie is niet van deze tijd, gemeten aan een verder niet ter discussie staande opvatting van wat ‘deze tijd’ inhoudt.

Het verschil tussen beide stijlen van religiekritiek is duidelijk. In het eerste geval is iemand bezorgd om de kwaliteit, de waarachtigheid, de zuiverheid, de juistheid van zijn beoefening van de godsdienst of zijn vertrouwen in religieuze verhalen. In het tweede geval gaat het om een veroordeling van de religie als zodanig in naam van een waarheid, een rechtvaardigheid, een geestelijke gezondheid die zelf buiten de sfeer van de godsdienst bestaan. Men kan hier spreken van interne en externe religiekritiek.

Is er een verband tussen beide vormen van religiekritiek? Is de een uit de andere voortgekomen? Of is externe religiekritiek eigenlijk een vorm van interne kritiek, waarbij de critici alleen de religieuze herkomst van hun maatstaven zijn vergeten of ronduit loochenen? Of heeft de interne religiekritiek mensen uiteindelijk losgezongen van de religie en op eigen benen leren staan – zoals een humanistische mythe ons wil doen geloven?

Wie even niet onmiddellijk partij kiest (voor of tegen religie) en daarmee open oog houdt voor alternatieve interpretaties, ziet een landschap verschijnen dat een rijkdom aan stijlen van religiekritiek omvat, waarvan men kan vermoeden dat ze allerlei onderlinge verbanden kunnen vertonen. Een mooi voorbeeld is de virulente kritiek die Augustinus in de vijfde eeuw in de richting van de Romeinse godendienst slingert. De Romeinen zijn leugenaars die veinzen in menselijke verzinsels te geloven, en – nog erger – deze verzinsels verbinden met politieke instellingen en een publieke cultus. Ze spelen theater – het meest verderfelijke tijdverdrijf dat een mens in deze wereld kan bezigen. Augustinus’ scherpe aanval doet in niets onder voor hedendaagse antireligieuze strijdschriften. Blijkbaar is het bijzonder heilzaam en rustgevend om de religie van anderen met de grond gelijk te maken – en het eigen gezichtspunt als vanzelfsprekende waarheid veilig op afstand van de verwoestende kritische blik te houden! Het voorbeeld van Augustinus’ religiekritiek kan ons waarschuwen voor een valkuil van alle kritiek. De criticus ontleent het verheven gezichtspunt van waaruit hij oordeelt aan het feit dat hij heeft plaatsgenomen op een onaantastbare troon, van waaruit hij smalend neerkijkt op het gestuntel en de domheid van het gelovige volkje daar beneden hem. Dat zij de waarheid niet gezien hebben! Dat zij niet zorgen voor een meer heilzame levenswijze, een levenswijze die echt goed voor hen is! De taal van Augustinus komt ons al te bekend voor. In de geschiedenis van de religiekritiek is wellicht weinig nieuws onder de zon, al kan de aangeklaagde partij die voor de rechterstoel verschijnt, wisselen. Het christendom van Augustinus, vervolgd door de Romeinen, bezette eeuwenlang zelf de inquisitorische zetels, om vervolgens terecht te komen in de beklaagdenbank van een volgende rechtelijke macht.

Niet alle stijlen van religiekritiek geuren naar het zweet van de geestdriftige ijveraar voor het ware geloof die in zijn fanatisme alle leugens de wereld uit wil helpen – behalve de eigen geloofswaarheden. De stijl van religiekritiek hangt wellicht ten nauwste samen met wat men maatgevend voor godsdienst acht. Voor wie ingetogenheid en schroom de ware godsdienstige deugden vertegenwoordigen, zal de heethoofden die anderen bestrijden, hoogstens hoofdschuddend gadeslaan in de hoop dat de goddelijke geest zijn langzame maar krachtige werking uiteindelijk zal voltooien. De beeldenstormers of de makers van spotprenten behoren tot het gewelddadige soort religiekritiek, die slechts hun minachting voor de heilige zaken van anderen uiten – en blijkbaar niet genoeg hebben aan hun eigen heiligdom, indien aanwezig. De vorsers naar de historische herkomst van godsdienstige teksten ondermijnen sluipenderwijs de overtuiging dat God zich in woorden aan mensen heeft geopenbaard. De kloosterling mijdt de luidruchtigheid en halfslachtigheid van stedelijke godsdienstbeoefening, terwijl anderen door jubelvieringen een louter innerlijke beleving van de goddelijke genade lijken af te wijzen. De uiterlijke godsdienst is verworpen in naam van een meer waarachtige innerlijkheid, maar ook omgekeerd is de mystici voorgehouden dat zij de kerk als belichaming van Christus’ aanwezigheid op aarde loochenen.

In september 2010 begonnen wij het project ‘Stijlen van religiekritiek’ omdat het ons zinvol leek de aandacht te verleggen van de religiekritiek naar de veelheid aan stijlen. Wij menen dat een kritische houding tot godsdienst te zeer vereenzelvigd wordt met een zelfverzekerd en soms agressief secularisme – met als al of niet verzwegen vooronderstelling dat godsdienstige mensen slechts kritiekloze dwepers kunnen zijn. Het project was een vervolg op het door de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW) ondersteunde programma voor akademieassistenten, waarin gevorderde en getalenteerde studenten konden meedoen aan lopend onderzoek. In mei 2010 rondden tien studenten het project ‘Grenzen en mogelijkheden van de dialoog tussen rede en religie’ af met een symposium en een door ons geredigeerd boek: Religie en rede: een dialoog. Speldenprikjes tegen wederzijdse vooroordelen, Eburon, Delft 2010. Ook hier was de inzet een vruchteloos welles-niets-debat tussen de ‘partij van de rede’ en de ‘partij van de religie’ te doorbreken met de gedachte dat deze scheidslijn vals is. Helaas werd het vervolgproject, ‘Stijlen van religiekritiek’, niet door KNAW bekostigd en moesten we op eigen houtje’ verder – geheel in de geest van het huidige kabinetsbeleid. Dat betekende wel dat we met minder studenten aan de slag konden en dat deze minder tijd tot hun beschikking hadden. In dit speciale nummer van Filosofie presenteren deze vier studenten het onderzoek dat zij in het kader van het project hebben uitgevoerd.

Uit alle mogelijke stijlen hebben zij voorbeelden gekozen die ieder van hen het meeste aansprak. De samenstelling van deze vier stijlen is dus willekeurig, maar wat ons betreft het begin van een grotere verzameling waaraan we geleidelijk kunnen bouwen. Wel is gekozen voor uiteenlopende gezichtspunten en vooral manieren van presenteren van religiekritiek. Tegenover de Schotse Verlichtingsfilosofie van David Hume die op milde, maar kordate wijze voor redelijkheid in de godsdienst pleit, staat de Franse reactionaire diplomaat Donoso Cortes die het grootscheepse verlichtingsprogramma juist vanwege het atheïsme dat eraan ten grondslag ligt, als een grote en gevaarlijk vorm van afgoderij karakteriseert. Naast de enscenering van een soort volkstribunaal met de religie in het beklaagdenbankje, in het praatprogramma van Pauw en Witteman, staat het gebruik van humor als protest tegen godsdiensten die zichzelf iets te ernstig nemen. Men vindt in de volgende vier bijdragen daarom niet alleen besprekingen van het in dit blad bekende genre van de wijsgerige verhandeling, waarvan de Hume’s werk wel een voorbeeld is, maar ook van andere stijlen: het schotschrift , ensceneringen in televisieprogramma’s, clubjes die met humor stoken in wat Sartre ooit bestempelde als mauvaise foie. Juist als vierluik wil deze verzameling teksten over religiekritiek de lezer aan het denken zetten over de vraag naar de stijl van religiekritiek.